ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BU4075

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 juli 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/192
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winst uit aanmerkelijk belang en het tijdstip van vervreemding van aandelen

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 28 juli 2000, staat de vraag centraal of appellant winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten bij de verkoop van aandelen in de naamloze vennootschap B N.V. Appellant, die 100 van de 200 aandelen in B N.V. bezat, heeft op 14 december 1990 50 aandelen verkocht aan D, de directeur van E N.V. De Inspecteur heeft een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 1991, waarbij het belastbaar inkomen van appellant is vastgesteld op Awg 77.500. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, stellende dat hij geen winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten, omdat de overdrachtsprijs gelijk was aan de verkrijgingsprijs. De Inspecteur daarentegen stelt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen veel lager was en dat de winst in 1991 in aanmerking moet worden genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verkoopovereenkomst op 14 december 1990 is ondertekend, en dat de winst uit aanmerkelijk belang als genoten moet worden beschouwd op het moment van vervreemding van de aandelen. De Raad concludeert dat de winst uit aanmerkelijk belang in 1990 had moeten worden belast, en niet in 1991, zoals de Inspecteur had gedaan. Dit betekent dat de aanslag onterecht was en dat het beroep van appellant gegrond is. De Raad vernietigt de bestreden uitspraak en de aanslag, waardoor appellant in het gelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdstip van vervreemding bij de belastingheffing van winst uit aanmerkelijk belang, en bevestigt dat de verplichtingen uit de verkoopovereenkomst op het moment van ondertekening van kracht zijn, wat de belastingplichtige in dit geval ten goede komt.

Uitspraak

Beschikking van 28 juli 2000, nr. 1999/192.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Loop van het geding
1.1. Van appellant is op 10 augustus 1999 een beroepschrift met bijlagen ontvangen, ingediend door A als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de Inspecteur van 11 juni 1999 op het bezwaarschrift van appellant betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1991.
1.2. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van Awg 77.500. De aanslag is na het door appellant gemaakte bezwaar gehandhaafd.
1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift met bijlagen ingediend, door de Raad ontvangen op 20 januari 2000.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 28 april 2000 gehouden op Aruba. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van appellant en de Inspecteur. De gemachtigde en de Inspecteur hebben ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota’s behoren tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten.
2.1. Appellant was sedert de oprichting van de naamloze vennootschap B N.V. houder van 100 van de in totaal 200 aandelen in het geplaatste aandelenkapitaal van die vennootschap. De andere 100 geplaatste aandelen waren in handen van C. Elk aandeel had een nominale waarde van Awg 100.
2.2. Appellant en C hebben bij overeenkomst, gedagtekend 14 december 1990, ieder 50 aandelen in B N.V. verkocht aan D, handelende als direkteur van de op Aruba gevestigde naamloze vennootschap E N.V. De koopsom voor de verkochte 100 aandelen bedroeg Awg 225.000.
2.3. De verkoopovereenkomst, waarvan een kopie tot de stukken behoort, houdt onder meer in:
“(…)
3. Gemelde koopsom zal worden betaald (…) in de eerste week van januari 1991.
4. Van gemelde koopsom (…) zal:
a. een bedrag groot EENHONDERD VIJFENZEVENTIG DUIZEND FLORIN (Afl. 175.000,00) worden gestort op bankrekening (…) bij de Aruba bank kantoor Aruba ten name van C;
b. een bedrag groot VIJFTIG DUIZEND FLORIN (Afl. 50.000,--) worden gestort op bankrekening (…) bij de N.V. Arubabank ten name van “B N.V.”.
5. De levering van voormelde Eenhonderd (100) aandelen zal geschieden op de dag der volledige voldoening van voormelde koopsom.
(…)”
2.4. Naar de Raad begrijpt woonde appellant zowel in 1990 als in 1991 op Aruba.
2.5. Het belastbaar inkomen van appellant over 1991 zoals vastgesteld door de Inspecteur bestaat uitsluitend uit winst uit aanmerkelijk belang.
3. Geschil.
Tussen partijen is in geschil of appellant ter zake van de verkoop van 50 aandelen B N.V. winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten, zo ja ten belope van welk bedrag, en voorts of de winst uit aanmerkelijk belang – indien daarvan sprake is – terecht in appellants belastbaar inkomen over 1991 is begrepen.
4. Standpunten van partijen.
4.1. Appellant stelt dat hij geen aanmerkelijk-belangwinst heeft genoten, aangezien de overdrachtsprijs van zijn 50 aandelen B N.V. gelijk was aan de verkrijgingsprijs. Subsidiair stelt appellant dat zo hij wèl winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten, deze niet hoger is geweest dan Awg 15.000. Bovendien heeft appellant aangevoerd dat een door hem bij de verkoop van de aandelen B N.V. behaalde winst uit aanmerkelijk belang niet in 1991 in aanmerking kan worden genomen, omdat de aandelen zijn verkocht op 14 december 1990.
4.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat appellants verkrijgingsprijs van de 50 verkochte aandelen Awg 5.000 bedroeg. Gelet op de verdeling van de aandelen tussen de aandeelhouders kan er immers van worden uitgegaan dat appellant en C voor gelijke bedragen in het gestorte kapitaal van B N.V. hebben bijgedragen. Het gestorte kapitaal van B N.V. beliep volgens de als bijlage bij het vertoogschrift gevoegde eindbalans van die vennootschap over 1990 Awg 20.000. Dit brengt mee dat appellant op zijn 100 aandelen Awg 10.000 moet hebben gestort.
4.3. Voorts stelt de inspecteur dat nu appellant 50 van de 100 aandelen B N.V. heeft verkocht, ervan uit kan worden gegaan dat hij gerechtigd is geweest in de helft van de verkoopsom, die blijkens de koopovereenkomst in totaal Awg 225.000 bedroeg. Aan wie en op welke bankrekening genoemd bedrag is gestort is niet relevant. Appellants aandeel in de verkoopsom was derhalve Awg 225.000 : 2 = Awg 112.500. De door appellant met de verkoop van 50 aandelen behaalde winst kwam derhalve op Awg 107.500 (Awg 112.500 -/- Awg 5.000).
4.4. Tenslotte stelt de inspecteur dat de overdracht van de aandelen in het belastingjaar 1991 heeft plaatsgevonden. Uit het derde en het vijfde punt van de koopovereenkomst blijkt immers dat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten waarbij in de eerste week van januari 1991 de verplichting tot betaling van de koopsom en de verplichting tot levering van de aandelen aan de verkoper zal ontstaan.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. De Raad zal – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat appellant bij de verkoop van zijn aandelen B N.V. inderdaad winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten - eerst de vraag beantwoorden of de winst in 1991 in het belastbaar inkomen van appellant kan worden begrepen.
5.2. Naar het oordeel van de Raad moet winst uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en sub c, van de Landsverordening inkomstenbelasting als genoten worden beschouwd op het tijdstip van de vervreemding van de tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen. Als het tijdstip van de vervreemding van de aandelen dient te worden aangemerkt het moment waarop de obligatoire overeenkomst welke tot overdracht van de aandelen leidt perfect wordt.
5.3. De obligatoire overeenkomst waarbij belanghebbende 50 aandelen B N.V. heeft verkocht, is perfect geworden op 14 december 1990, de dag waarop zij door de partijen bij die overeenkomst is ondertekend. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel volgt zijn immers gesteld noch gebleken.
5.5. Dit brengt mee dat de eventueel door appellant bij de vervreemding van zijn aandelen B N.V. behaalde winst in 1990 – en niet in 1991, zoals is geschied - in de heffing van de inkomstenbelasting had moeten worden betrokken. Het gelijk is in zoverre aan appellant.
6.6. Het beroep is derhalve gegrond.
7. Beslissing.
De Raad van Beroep vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de aanslag.
mrs. A.W.M. Bijloos als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout.