ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BU4045

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 juli 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/219
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuisboedelvrijstelling en gebruik van auto bij verhuizing naar Bonaire

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op de verhuisboedelvrijstelling voor een personenauto die hij van Nederland naar Bonaire heeft overgebracht. Appellant heeft in mei/juni 1999 een Suzuki Grand Vitara als verhuisboedel overgebracht en verzocht om vrijstelling van invoerrechten. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, omdat hij betwistte dat de auto gedurende de vereiste periode van zes maanden voor de overbrenging in gebruik is geweest door appellant. Appellant heeft in beroep gesteld dat hij de auto op 10 februari 1998 heeft gekocht en deze in de zomer van 1998 heeft gebruikt. De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom de aankoop en het gebruik van de auto onderzocht, inclusief verklaringen van betrokken partijen en documenten zoals de koopovereenkomst en facturen. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto gedurende de voorgeschreven periode van zes maanden heeft gebruikt. De Raad oordeelt dat appellant geen recht heeft op de verhuisboedelvrijstelling, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908. De beslissing van de Inspecteur om het verzoek om vrijstelling af te wijzen wordt bevestigd, en het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 28 juli 2000, nr. 99/219.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
1. Loop van het geding
1.1. Appellant heeft in mei/juni 1999 een personenauto als verhuisboedel overgebracht van Nederland naar Bonaire. Door middel van een Enig Document model DVV, ingediend op of omstreeks 7 juni 1999, heeft hij verzocht om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling als bedoeld in artikel 128, eerste lid, aanhef en onder 8, en onderdeel d, van de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908 (AVIUD), in verbinding met artikel 7 van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 27-ste februari 1973 ter uitvoering van artikel 128, zevende lid, AVIUD (UB art. 128). De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking van 7 juni 1999 afgewezen. Het tegen die beschikking gerichte bezwaar van 16 juni 1999 is door de Inspecteur bij beschikking van 31 augustus 1999 verworpen.
1.2. Tegen die verwerping is appellant op 20 september 1999, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 29 november 1999, gehouden op Bonaire. Beide partijen zijn daar verschenen; appellant was vergezeld van zijn substituut-gemachtigde mr. M. (Advocatenkantoor Dumont te Rotterdam) en zijn echtgenote H. Partijen hebben elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.4. De Raad heeft in zijn beschikking van 8 februari 2000 vragen gesteld aan partijen. De (nieuwe) gemachtigde van appellant, mr. M.E.H. Dumont, reageerde bij brief met bijlagen van 24 maart 2000, de Inspecteur bij schrijven met bijlagen van 20 april 2000. Afschriften van deze stukken zijn naar de wederpartij gegaan.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant heeft in 1998 een personenauto, een Suzuki Grand Vitara 2.0 Tdi, gekocht bij L. B.V. te Eindhoven, handelend onder de naam Suzuki Eindhoven, voor f 35.138. Hij betaalde geen omzetbelasting en geen belasting ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. De importeur van Suzuki automobielen in Nederland, B.V. Nimag te Heinenoord, verklaarde in een faxbericht van 10 november 1999 aan de gemachtigde van appellant dat de auto op 1 mei 1998 is besteld door Suzuki Eindhoven, rond 15 juli 1998 aan haar is geleverd en op 16 december 1998 aan haar is gefactureerd. Met ingang van 9 oktober 1998 is de auto verzekerd door tussenkomst van D. K. Assurantiën B.V. te Breda en vanaf 11 december 1998 door appellant bij Ennia Caribe Schade N.V. Aan de auto is indertijd het Bonairiaanse kenteken B-xxxx toegekend na het betalen per kas van motorrijtuigenbelasting over het vierde kwartaal van 1998 op 15 december 1998 op het Ontvangerskantoor op Bonaire.
2.2. Appellant woonde in 1998 in N. (België). Op 4 juni 1998 liet hij zich uitschrijven uit het bevolkingsregister in België. Nadien verbleef hij op een logeeradres in Nederland en later in België. Hij heeft met zijn echtgenote in juli 1998 een huis op Bonaire gekocht dat tot juni 1999 was verhuurd. Zij staan vanaf 15 september 1998 ingeschreven in het bevolkingsregister van Bonaire, nadat aan hen een vergunning tot tijdelijk verblijf in de Nederlandse Antillen tot 27 augustus 1999 was verstrekt.
2.3. Appellant heeft zijn verhuisboedel op of omstreeks 10 mei 1999 naar Bonaire verscheept. Ook de auto is toen vanuit Rotterdam overgebracht naar Bonaire. Op of omstreeks 7 juni 1999 heeft R. Services N.V. namens appellant verzocht om vrijstelling van betaling van invoerrechten op de auto.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of de auto ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging van het hoofdverblijf van appellant hem in eigendom toebehoorde en door hem in het buitenland in gebruik is geweest, zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het UB art.128.
3.2. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken, zoals vermeld onder 1.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Inspecteur betwist dat de auto gedurende ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging van het hoofdverblijf bij appellant in gebruik is geweest. Hij heeft een kopie van de verkoopovereenkomst overgelegd waaruit hij afleidt dat de auto pas op 10 december 1998 is gekocht en dus niet gedurende zes maanden vóór de verscheping op of omstreeks 10 mei in Nederland is gebruikt. Appellant heeft gesteld dat hij de auto op 10 februari 1998 van Suzuki Eindhoven heeft gekocht. De Raad is van oordeel dat appellant met behulp van de door notaris Mr. E.M. gewaarmerkte kopie van het origineel van de koopovereenkomst aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto op 10 februari 1998 heeft gekocht.
4.2. De Inspecteur stelt voorts onder verwijzing naar de factuur van B.V. Nimag van 16 december 1998 en de factuur van L. B.V. van 21 december 1998 dat de auto eerst in december 1998 aan belanghebbende is geleverd, zodat hij de auto eerst toen is gaan gebruiken. Appellant stelt daar tegenover dat hij de auto, die hem op 8 oktober 1998 zou zijn geleverd, al in de zomer van 1998 heeft gebruikt. De Raad is van oordeel dat appellant met behulp van de verklaringen van B.V. Nimag van 10 en 26 november 1999 en van F. D.van 16 maart 2000 aannemelijk heeft gemaakt dat de auto rond 15 juli 1998 door de importeur aan de dealer is afgeleverd en dat appellant in de zomer van 1998 “een aantal malen” (zoals F.D. verklaarde) in de auto, toen voorzien van een groen handelaarskenteken, heeft gereden. De Raad gaat ervan uit, gezien de voorwaarden die de Nederlandse wetgever in de Wegenverkeerswet en het Kentekenreglement stelt aan het gebruik van het groene kenteken, dat het aantal malen dat appellant toen in de auto heeft gereden beperkt is geweest en dat het om betrekkelijk korte ritten ging.
4.3. Vaststaat dat de auto geen kenteken in België en Nederland heeft gekregen. Volgens de brief van de toenmalige gemachtigde mr. P. aan de Inspecteur van 31 augustus 1999 was het verkrijgen van een kenteken daar niet mogelijk, omdat appellant niet was ingeschreven als ingezetene van België en Nederland. Appellant heeft zich 4 juni 1998 laten uitschrijven in België. Vanaf 15 september 1998 stond appellant ingeschreven in het bevolkingsregister van Bonaire. Daarom kon hij, overigens eerst na betaling van motorrijtuigenbelasting op het Ontvangerskantoor op Bonaire op 15 december 1998, een Bonairiaans kenteken voor de auto verkrijgen. De Raad leidt uit het vorenstaande af dat appellant na het beperkte gebruik van de auto in de zomermaanden daarin niet meer heeft gereden tot medio december 1998.
4.4. Blijkens vaste jurisprudentie van de Raad is van gebruik in de zin van artikel 7, vierde lid, van het UB art. 128 sprake indien een belastingplichtige ter bevrediging van zijn behoefte aan een personenauto gedurende de voorgeschreven periode van ten minste zes maanden zich bij voortduring of bij herhaling van de auto heeft bediend. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat van gebruik in voornoemde zin sprake is geweest vóór medio december 1998. Dat betekent dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto ten minste zes maanden vóór de overbrenging van zijn hoofdverblijf naar de Nederlandse Antillen, naar hij stelt in mei 1998, heeft gebruikt. Hij heeft dan ook geen recht op toepassing van de verhuisboedelvrijstelling als bedoeld in artikel 128, eerste lid, aanhef en onder 8, en onderdeel d, van de AVIUD op de auto.
4.5. De Raad komt niet toe aan bespreking van de stellingen van de Inspecteur dat appellant de eigendom van de auto eerst op of na 16 december 1998 heeft verkregen, dat appellant eerder dan in mei 1999 op Bonaire is aangekomen met de bedoeling zich daar te vestigen en dat de auto geen deel uitmaakte van de verhuisboedel. Het gelijk is reeds aan de zijde van de Inspecteur.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout.