ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU9671

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 oktober 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1998/161
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag en boete in verband met Algemene Bestedingsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante tegen een naheffingsaanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) en de daarbij opgelegde boete. De Inspecteur had appellante een naheffingsaanslag opgelegd van Na? 10.319 met een boete van Na? 5.159, omdat hij meende dat appellante opzettelijk haar betalingsverplichting niet was nagekomen. Appellante, die toiletartikelen verkoopt en ladyscans verhuurt, had geen ABB in rekening gebracht aan haar klanten en had haar aangiften niet tijdig ingediend. Na bezwaar tegen de boete, dat door de Inspecteur werd gehandhaafd, is appellante in beroep gegaan bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 1999 in Curaçao, heeft de Raad de argumenten van beide partijen gehoord. De Inspecteur stelde dat appellante opzettelijk geen belasting had betaald, terwijl appellante betwistte dat er sprake was van opzet en vroeg om herziening van de boete. De Raad overwoog dat de Inspecteur niet had aangetoond dat appellante opzettelijk had gehandeld. De Raad merkte op dat opzet en grove schuld verschillende begrippen zijn en dat de Inspecteur niet had gesteld dat er ook sprake was van grove schuld. De Raad concludeerde dat de Inspecteur zijn stelling niet had kunnen onderbouwen en dat de boete daarom diende te vervallen.

De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en de boete, maar handhaafde de naheffingsaanslag voor wat betreft de Algemene Bestedingsbelasting.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1998/161.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 19 januari 1998, over het tijdvak 1 juli 1996 tot en met 31 september 1997 een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting (hierna: ABB) opgelegd van Na? 10.319 met een boete van Na? 5.159. Nadat appellante tegen de boete bezwaar had aangetekend, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd.
1.2. Tegen de beslissing op bezwaar is appellante tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 1999, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn verschenen, namens appellante verscheen haar directeur A. De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Appellante verkoopt toiletartikelen en verhuurt containers (ladyscans) voor het wegwerpen van maandverband. Ter zake van het verhuren van de ladyscans is appellante belastingplichtig ingevolge de Landsverordening Algemene Bestedingsbelasting 1996 (hierna: LABB). Zij heeft echter aan haar afnemers tot november 1997 geen ABB in rekening gebracht. Aan appellante zijn formulieren voor het doen van aangifte ABB uitgereikt over de tijdvakken 1 juli tot en met 31 oktober 1996, 1 november tot en met 31 december 1996 en het jaar 1997, maar zij heeft deze niet tijdig ingevuld en geretourneerd. Appellante is toen door middel van zogeheten systeemaanslagen voorgehouden dat zij moet voldoen aan haar verplichtingen ingevolge de LABB. Op 14 oktober 1997 vond een gesprek plaats tussen de directeur van appellante en de Inspecteur over de belastbaarheid van de prestaties van appellante. Daarop heeft appellante op 5 november 1997 per fax aan de Inspecteur relevante gegevens verstrekt over het tijdvak 1 juli 1996 tot en met 30 september 1997. Bij brief van 6 november 1997 heeft de Inspecteur appellante een termijn van twee weken gegeven om alsnog de aangiften ABB over die tijdvakken in te leveren en de verschuldigde ABB te voldoen. De brief van de Inspecteur vermeldt tevens dat indien appellante niet aan haar verplichtingen voldeed, een naheffingsaanslag zou worden opgelegd met een boete van 50 percent. Appellante heeft vervolgens in haar brief van 19 november 1997 aan de Inspecteur verzocht om een betalingsregeling, omdat zij niet in staat was het verschuldigde bedrag in één keer te betalen. Bij de brief waren aangiften over de periode 1 juli 1996 tot en met 31 juli 1997 ingesloten. De Inspecteur heeft met dagtekening 19 januari 1998 een naheffingsaanslag in de ABB opgelegd met een boete van 50 percent van de niet betaalde belasting. De nageheven belasting bedraagt Na? 10.319 en de boete Na? 5.159.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of terecht een boete van Na? 5.159 is opgelegd, zoals de Inspecteur betoogt en appellante betwist.
3.2. Appellante stelt dat zij in november 1997 niet in staat was om de achterstallige belasting plus een boete van 50 percent, in het totaal Na? 15.478, te betalen en vraagt om een herziening van de boete.
3.3. De Inspecteur stelt dat appellante een vergrijp heeft gepleegd door opzettelijk niet te voldoen aan haar betalingsverplichting op grond van de LABB.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Artikel 24, eerste lid, van de LABB verleent de Inspecteur de bevoegdheid om een vergrijpboete op te leggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is voldaan. Ingevolge paragraaf 7 van de Instructie boeten Landsverordening algemene bestedings-belasting 1996 (hierna: de Instructie) wordt een boete van 25 percent van de niet betaalde belasting opgelegd bij aanwezigheid van grove schuld en een boete van 50 percent als de belastingplichtige opzet is te verwijten.
4.2. De Inspecteur verwijt appellante dat zij opzettelijk geen ABB heeft voldaan en heeft haar een vergrijpboete van 50 percent van de nageheven ABB opgelegd. Appellante heeft de rechtsgeldigheid van de boete betwist. De Inspecteur wijst er ten eerste op dat appellante na het gesprek op 14 oktober 1997 en zijn brief van 6 november 1997 niet de gelegenheid heeft benut om haar verplichtingen na te komen zodat zij bewust geen ABB heeft betaald. De Raad merkt op dat dit niet beslissend is, omdat een boete niet wordt opgelegd vanwege het niet opvolgen van de aanwijzingen van de Inspecteur. De vraag of sprake is geweest van opzet of grove schuld moet worden beantwoord aan de hand van het gedrag van appellante gedurende de tijdvakken waarin zij niet aan haar wettelijke verplichtingen heeft voldaan.
4.3. De Inspecteur stelt voorts dat appellante wist of behoorde te weten dat zij vanaf 1 juli 1996 belastingplichtige is ingevolge de LABB. Deze stelling is juist. Appellante had moeten weten dat zij ingevolge de LABB ter zake van het verhuren van ladyscans ABB aan haar afnemers in rekening kon brengen alsmede aangifte en afdracht moest doen. Door dit laatste niet te doen heeft zij minstens onzorgvuldig gehandeld, maar daarmee is opzet nog niet bewezen. Kennelijk is appellante eerst tijdens het gesprek met de Inspecteur op 14 oktober 1997 uitdrukkelijk gewezen op haar verplichting om ter zake van het verhuren van ladyscans ABB te voldoen. Voor die datum bracht zij haar huurders geen ABB in rekening en verkeerde zij mogelijk in de foutieve veronderstelling dat geen ABB ter zake daarvan verschuldigd was. Of zij toen met opzet naliet ABB te voldoen, zoals de Inspecteur stelt, is de Raad niet voldoende duidelijk geworden. Volgens de Toelichting bij de Instructie is opzet “aanwezig wanneer belastingplichtige handelingen heeft verricht of nagelaten met het oogmerk daaruit oneigenlijk belastingvoordeel te halen”. De Inspecteur heeft niet bewezen dat appellant het oogmerk had om oneigenlijk belastingvoordeel te halen, aldus het oordeel van de Raad.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat de Inspecteur zijn stelling dat appellante opzettelijk heeft nagelaten om aan haar betalings-verplichting na te komen niet aannemelijk heeft gemaakt. De Inspecteur heeft appellante alleen opzet ten laste gelegd. Ook ter zitting van de Raad heeft hij niet subsidiair gesteld dat sprake is geweest van grove schuld. Schuld houdt in dat de belastingplichtige bewust of onbewust onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Opzet doet zich voor als het gedrag van de belastingplichtige min of meer willens en wetens is gericht op het niet betalen van belasting. Schuld en opzet zijn derhalve elkaar uitsluitende begrippen, zodat het verwijt van de Inspecteur aan appellante opzettelijk geen belasting te hebben betaald, niet subsidiair inhoudt dat sprake is geweest van grove schuld; vergelijk Hoge Raad 17 augustus 1998, BNB 1998/329. De Raad komt daarom niet toe aan de vraag of het aan grove schuld van appellante te wijten is geweest dat te weinig belasting is betaald. De boete dient te vervallen.
5. Beslissing
De Raad:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden beschikking,
- vernietigt de boete, en
- handhaaft de naheffingsaanslag voor wat de Algemene Bestedingsbelasting betreft.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen.