Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1998/160.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf. 81.060. Aan appellante was een aanslag opgelegd berekend naar een zuiver inkomen van Naf. 54.732.
1.2. Tegen de navorderingsaanslag, die gedagtekend is 28 augustus 1998, heeft appellante bezwaar gemaakt bij de Inspecteur in haar brief van 3 september 1998. De brief, doorgezonden aan de Raad, is daar op 16 september 1998, dus tijdig, binnengekomen. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 1999, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn daar verschenen. Appellante heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde die een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd.
2.1. Appellante, geboren op <datum>, ongehuwd, moeder van twee kinderen, is als klinisch psycholoog in dienstbetrekking bij A.
2.2. Appellante verzorgt haar aangiften zelf. Zij heeft voor 1996 aangifte gedaan van een zuiver inkomen van Naf. 79.121. Zowel in de rubriek Ander inkomen als in de rubriek Recapitulatie aangiftebiljet verantwoordde zij overige inkomsten ten bedrage van Naf. 24.390. Dit betreft een nabetaling ineens van haar werkgeefster. Voorts specificeerde appellante haar verwervingskosten van Naf. 7.509,38.
2.3. De Inspecteur heeft bij het opleggen van aanslag vergeten het bedrag van Naf. 24.390 in te toetsen en heeft het zuiver inkomen vastgesteld op Naf. 54.732. Appellante genoot een restitutie van ingehouden loonbelasting van Naf. 13.246. De aanslagen over de jaren 1992 tot en met 1995 leidden per saldo tot een teruggaaf van loonbelasting ten bedrage van achtereenvolgens Naf. 4.804, 4.640, 7.605 en 3.498.
2.4. Appellante is één van de acht erfgenamen die gerechtigd zijn tot het verhuurde pand XXX. In 1996 bedroeg haar aandeel in de huuropbrengst Naf. 1.938,52. Appellante heeft deze opbrengst niet vermeld in haar aangifte.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen.
3.1. In geschil is de vraag of de Inspecteur gerechtigd is om ter zake van het bedrag van Naf. 24.390 na te vorderen.
3.2. appellante ontkent dat het voor haar duidelijk is geweest dat de inspecteur een fout heeft gemaakt bij het opleggen van de aanslag. Zij stelt overigens dat sprake is geweest van een ambtelijk verzuim. Ter zitting heeft zij toegegeven dat de Inspecteur over een nieuw feit ten aanzien van de huuropbrengst van Naf. 1.938,22 beschikt.
3.3. De Inspecteur stelt dat hij vergeten heeft het bedrag van Naf. 24.390 te vertoetsen. Volgens hem is sprake van een tik- of schrijffout en moet het appellante onmiddellijk duidelijk zijn geweest dat de aanslag op een vergissing berustte.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Vaststaat dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag een toetsfout heeft gemaakt, doordat hij het in de aangifte vermelde bedrag van Naf. 24.390 niet inbracht in het geautomatiseerde systeem. De Raad is van oordeel dat hier geen sprake is van een fout in de beoordeling van de feiten of bij het toepassen van het recht. De Inspecteur heeft daarom geen ambtelijk verzuim, maar een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing begaan.
4.2. De Raad is voorts van oordeel dat het appellante, die een academische opleiding heeft gevolgd en haar aangiften zelf verzorgt, ten tijde van de ontvangst van het aanslagbiljet, dus aanstonds kenbaar moet zijn geweest dat de aanslag berustte op een vergissing van de Inspecteur. Het zuiver inkomen werd immers zonder toelichting zijnerzijds Naf. 24.389 lager vastgesteld dan het door haar aangegeven inkomen. Daar komt nog bij dat appellante, naar de Inspecteur onbetwist heeft gesteld, in 1996 minder uitgaf aan beroepskosten en buitengewone lasten dan in de jaren daarvoor en zij toch een teruggaaf van in 1996 ingehouden loonbelasting genoot van Naf. 13.246, een bedrag dat veel groter is dan de teruggaven van loonbelasting over de voorafgaande vier jaren, die lagen tussen Naf. 3.498 en Naf. 7.605.
4.3. Appellante heeft voorts erop gewezen dat, indien sprake is van een schrijf- of rekenfout bij de opmaking van het kohier of aanslagbiljet, het bepaalde in artikel 57, lid 2, van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 aan het opleggen van de navorderingsaanslag in de weg staat. De Raad heeft de reikwijdte van de bepaling beperkt tot situaties waarin de aangeslagene de schrijf- of rekenfout niet dadelijk heeft onderkend, althans niet dadelijk heeft moeten onderkennen. Uit de jurisprudentie van de Raad, met name zijn beschikkingen van 9 april 1986 (nr. 1/86) en van 31 januari 1995 (nr. 1994/47), TAR?J 1997, nr. 3, 3.22, volgt immers dat indien de fout voor de aangeslagene aanstonds kenbaar is, hij niet het vertrouwen kan en mag koesteren dat geen navorderingsaanslag zal worden opgelegd.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat de aanslag niet de indruk bij appellante heeft kunnen wekken te berusten op een – zij het mogelijk onjuiste – vaststelling van het belastbare inkomen door de Inspecteur. De toetsfout van de Inspecteur moet appellante aanstonds duidelijk zijn geweest. De Inspecteur is dan ook bevoegd tot navorderen ter zake van het bedrag van Naf. 24.390. Het beroep is niet gegrond.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen.