Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1998/132.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan appellant is met dagtekening 30 januari 1998 voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf. 194.156,= ten bedrage van Naf. 78.641,=. Na daartegen door appellant gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij beschikking van 30 juni 1998 de aanslag verminderd tot een bedrag van Naf. 78.017,=, berekend naar hetzelfde zuivere inkomen.
1.2. Tegen die beschikking is appellant bij beroepschrift d.d. 10 juli 1998, ingekomen bij de Raad op 14 juli 1998, dus tijdig, in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad op Sint Maarten op 19 april 1999. Beide partijen zijn verschenen. Namens appellante is een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2.1. Vanaf 22 september 1991 had appellant recht op een APNA-pensioen. Een aanvraag daartoe heeft hij op 21 juni 1991 ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, doch uiteindelijk toegewezen. Die toewijzing leidde ertoe dat in 1995 aan appellant een bedrag in twee tranches werd uitbetaald van Naf. 147.105,22 over de periode van 22 september 1991 tot en met 31 december 1995.
2.2. Op dit bedrag werd een bedrag van Naf. 16.181,57 aan loonbelasting ingehouden. Dat bedrag is – blijkens een brief d.d. 25 juni 1996 van het APNA aan appellant (bijlage bij het vertoogschrift) – berekend alsof het pensioen gespreid over evengenoemde periode zou zijn uitbetaald.
2.3. Appellant heeft de Inspecteur verzocht het bedrag ineens ad Naf. 147.105,22 te belasten op de voet van art. 24, lid 4, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) (tekst 1995), dus tegen het bijzondere tarief van 15 tot 30 percent. De Inspecteur heeft zulks geweigerd. Wel heeft hij de zogenaamde regeling “spreiding van inkomen” toegepast, een – overigens niet gepubliceerde – beleidsregels die – kort gezegd – inhoudt dat inkomsten die met terugwerkende kracht worden uitbetaald, over maximaal vijf jaren worden gespreid.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen.
3.1. Het geschil betreft de toepassing van het bijzondere tarief.
3.2. Appellant stelt dat sprake is van een lumpsum die met een afkoopsom moet worden gelijkgesteld, zodat langs de weg van art. 11, lid 1, aanhef en ten 1, aanhef en onderdeel a, en art. 14 LIB het bijzondere tarief moet worden toegepast. De Inspecteur meent dat het hier om een nabetaling gaat, waarop het tabeltarief moet worden toegepast, zij het met een matiging krachtens de spreidingsregeling.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het bedrag ineens dat appellant in 1995 is uitbetaald, is niet een afkoopsom, schadeloosstelling of tegemoetkoming ter vervanging van inkomsten, maar bestaat uit de inkomsten zelf. Er is dus sprake van een nabetaling. Appellant heeft trouwens ter zitting ook toegegeven dat het hier niet om een afkoopsom gaat.
4.2. De Raad begrijpt dat de door de Inspecteur toegepaste spreidingsregeling bewerkstelligt dat appellant thans net zo veel belasting betaalt als hij zou hebben betaald indien het pensioen hem van meet af aan op tijd zou zijn uitgekeerd. In fiscaal opzicht komt appellant dus niets tekort.
4.3. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep is ongegrond.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen.