Beschikking van 26 februari 1999, nr. 1998-057.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1.1. Aan appellante is voor het tijdvak september tot en met december 1996 een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting opgelegd met aanslagnummer <x> tot een bedrag van Naf 71.003.
1.2. Bij beschikking d.d. 29 januari 1998 op het door appellante ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Bij het op 2 maart 1998 bij de Raad ingekomen beroepschrift, is appellante van deze beschikking in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 18 november 1998 zijn verschenen K, directeur van appellante, hierna K, vergezeld van mr. P en de advocaat mr. B, alsmede de Inspecteur. Gemachtigde en de Inspecteur hebben ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud telkens tot de gedingstukken wordt gerekend. Mr. B heeft eveneens gepleit.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3. De tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. K is directeur grootaandeelhouder van een viertal naamloze vennootschappen: A NV, B NV, C NV en appellante. Elke vennootschap exploiteert een restaurant op Curaçao.
3.2. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 (LABB) op 1 juli 1996 beschikten de in voormelde vennootschappen geëxploiteerde restaurant over een vergunning krachtens de Vergunningslandsverordening’ (P.B. 1963. no. 28) als volgt:
3.3. Bij brief van 16 augustus 1996 deelde de Inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van de vier voormelde vennootschappen - zakelijk weergegeven - mee dat alle vennootschappen dezelfde bedrijfsactiviteiten ontplooien. Deze activiteiten zijn dezelfde als waarvoor een restaurant A vergunning vereist is ingevolge de Vergunningslandsverordening.
Aangezien alleen horeca-bedrijven die voor een bierhuis- of restaurant B vergunning in aanmerking komen over hun omzet aan spijzen en dranken geen algemene bestedingsbelasting behoeven af te dragen moeten alle vennootschappen als afdrachtplichtig voor die belasting worden aangemerkt.
Tenslotte deelde de Inspecteur mee dat hij de afdeling AJZ van het Eilandgebied Curaçao in overweging zou geven om de vestigingen met een bierhuis-/ restaurant B vergunning alsnog te voorzien van een restaurant A vergunning.
3.4. Bij besluit van 19 november 1996, Bc. no 96/7075, beschikte het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege), op daartoe strekkend verzoek van K, dat aan B NV een restaurant B vergunning wordt verleend. De restaurant A vergunning waarover de geëxploiteerde lokaliteit beschikte werd ingetrokken bij beschikking no. 96/7075-A d.d. 18 november 1996.
3.5. Bij besluit van 19 november 1996, Bc. no 96/7076, beschikte het Bestuurscollege, op daartoe strekkend verzoek van K, dat aan A NV., een restaurant vergunning wordt verleend. De bierhuis- en restaurant A vergunning waarover de geëxploiteerde lokaliteit beschikte - naar luid van het besluit - werd ingetrokken bij beschikking no. 96/7076-A d.d. 18 november 1996.
3.6. Bij besluit van 19 november 1996, Bc. no 96.17080, beschikte het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao, op daartoe strekkend verzoek van K, dat aan C NV, een restaurant B vergunning wordt verleend. Bij besluit van dezelfde datum, Bc. no. 96/7080-A, werd de restaurant A vergunning ingetrokken.
3.7. Bij brief van 1 juni 1998 schreef het Hoofd van de Afdeling Algemene en Juridische Zaken aan de huidige gemachtigde van appellante inzake ABC NV/restaurantvergunning B”:
“Ingevolge artikel 17 tweede lid van de Vergunningslandsverordening () heeft de houder van een “restaurantvergunning B” recht tot de verkoop in het klein van alcoholvrije drank, voor consumptie bestemd ijs of soortgelijk artikel en bepaalde, op eenvoudige wijze te bereiden spijzen in een zogenaamd snelbuffet voor gebruik ter plaatse.
Het onderscheidende criterium voor het al dan niet beschikken over een “restaurantvergunning B” is het “op eenvoudige wijze te bereiden spijzen”.
De memorie van toelichting verstaat onder bovengenoemde zinsnede dat de spijs alleen opgewarmd dient te worden teneinde genuttigd te kunnen worden.
Gelet op de verrichtingen van de in uw brief genoemde ondernemingen dient er geconcludeerd te worden dat zij ten onrechte over een “restaurantvergunning B” beschikken.”
3.8. Appellante exploiteert een zogenoemd fast food restaurant. Dit houdt in dat de klant bestellingen plaatst aan de toonbank of aan een zogenoemde drive-through. Het bestelde kan worden meegenomen of ter plaatse worden genuttigd aan daartoe bestemde tafels.
Het aanbod van appellante bestaat voornamelijk uit een variëteit aan …..
3.9. De verkochte etenswaren worden in een keuken voorbereid. In de keuken zijn daartoe aanwezig ……
Tussen partijen is in geschil;
- Of appellante op grond van de aan haar verleende restaurant B vergunning is uitgezonderd van de belastbaarheid van de dienst van het verstrekken van spijzen en dranken in en door
horecabedrijven,
en voorts indien voormeld geschilpunt ten nadele van appellante mocht worden beslist,
- of de aard van de diensten door appellante haar in aanmerking doet komen voor een restaurant B vergunning als bedoeld in de Vergunningslandsverordening.
5. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota’s deel uitmaken.
Ter zitting heeft mr. W (red: kennelijk de inspecteur) daaraan nog toegevoegd, zakelijk weergegeven: De Inspecteur had als belanghebbende bezwaar kunnen: maken tegen de verlening van de restaurant B vergunning door het Bestuurscollege. De Inspecteur heeft dat echter niet gedaan.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Op grond van artikel 1, eerste lid onderdeel c van de LABB, in de tekst welke gold tot 1 januari 1998, zijn aan de algemene bestedingsbelasting onderworpen de diensten opgenomen in de bij de LABB behorende Tabel III.
Ingevolge onderdeel i van voormelde Tabel III is de verstrekking van spijzen en dranken in en door horecabedrijven onderworpen aan de algemene bestedingsbelasting. Een uitzondering op die belastbaarstelling wordt in voormelde bepaling gemaakt voor de verstrekking van spijzen en dranken in en door horecabedrijven die in aanmerking komen voor een bierhuis of restaurant B vergunning als bedoeld in de Vergunningslandsverordening (P.B. 1963 no 28).
6.2. Bij besluit van 18 december 1979 werd aan appellante een restaurant B vergunning verleend door de Gezaghebber van het eilandgebied Curaçao. Appellante heeft voormelde vergunning verkregen van het tot vergunningverlening bevoegde bestuursorgaan. Gesteld noch gebleken is dat het vergunningverlenende bestuursorgaan van onjuiste feiten is uitgegaan, of dat anderszins een gebrek kleeft aan de vergunningverlening dat aan appellante kan worden tegengeworpen.
Op grond hiervan dient naar het oordeel van de Raad te worden aanvaard, dat appellante voor zolang zij beschikte over een restaurant B vergunning formeel voldeed aan het voor de vrijstelling in de LABB gestelde vereiste dat zij voor een zodanige vergunning in aanmerking komt.
6.3. De Inspecteur heeft nog een beroep gedaan op de toelichting bij de wetswijziging waarbij alle horecabedrijven, waaronder cateraars worden begrepen, zijn belast voor de verstrekking van spijzen en dranken. Daarbij wordt geen onderscheid (meer) gemaakt tussen het al dan niet verstrekken van sterke drank of tussen het verstrekken van eenvoudig te bereiden spijzen en het verstrekken van spijzen die wat meer bereiding vereisen. In de toelichting wordt vermeld dat de oude regeling beoogde de kleinste horecaondernemers, met name de kleine snacks te ontzien. Het beoogde resultaat werd echter niet bereikt omdat zelfs de kleinste snacks sterke drank verkopen, hetgeen als een van de aanknopingspunten is genomen om ondernemers juist wel in de heffing te betrekken. Daarnaast stellen juist enkele grotere horecaondernemers dat zij op grond van de minder duidelijke tekst wel de vrijstelling kunnen claimen.
6.4. Hoezeer de geciteerde toelichting ook de, destijds niet toegelichte, vervangen bepaling verduidelijkt, zulks doet aan voormeld oordeel niet af. Door aan te sluiten bij het beschikken over een vergunning door de horecagelegenheid maakte de wetgever de belastbaarheid van de daar verrichte diensten afhankelijk van het oordeel van het vergunningverlenende bestuursorgaan. De Inspecteur is niet bevoegd zijn oordeel daarvoor in de plaats te stellen.
6.5. In het vorenoverwogene ligt besloten dat het gelijk aan appellante is en dat mitsdien de beschikking alsmede de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd..
De Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak
- vernietigt de naheffingsaanslag.
Mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld.