Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1998/044.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 31 december 1997, voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag in de winstbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van Naf. x.
1.2. Tegen de navorderingsaanslag is appellante tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 26 april 1999, gehouden op Bonaire. Beide partijen hebben zich doen vertegenwoordigen en hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2.1. Appellante, opgericht in 1984, is dat jaar begonnen met de ontwikkeling en bouw van een condominium hotel in Kralendijk. Het complex bestaat uit appartementen bestemd voor de verkoop en appartementen bestemd voor de verhuur, een restaurant, een duikshop, een winkel, tennisvelden, kantoren en garageboxen. In de periode 1985 tot en met 1990 zijn alle appartementen bestemd voor de verkoop op zes na verkocht. In 1992 is nog een appartement verkocht. Appellante heeft hypothecaire leningen verstrekt aan kopers van een appartement. Het restaurant, de duikshop, de winkel, de kantoren en de nog niet verkochte garageboxen worden verhuurd.
2.2. Appellante heeft bij Landsbesluit van 1 juli 1985, no. 49 een belastingvrijstelling voor een periode van 10 jaar verkregen op grond van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1953. In het Landsbesluit wordt onder meer overwogen dat appellante voornemens is een braakliggend perceel grond “tot ontwikkeling te brengen door de bouw van 94 units condominiums met additionele voorzieningen zoals restaurants, bars, winkelcentrum, alsmede sport- en recreatiefaciliteiten, bestemd voor de verkoop en levering als appartementen, waarvan de eigenaren, voor zolang zij die niet zelf gebruiken, ter verhuur afstaan aan derden middels een zogenaamde rental pool systeem”. Krachtens het Landsbesluit is goedgevonden dat appellante is vrijgesteld van invoerrechten en belastingen, maar de vrijstelling betreft niet: “de tussen haar en belanghebbenden gesloten appartementen-koopovereenkomsten betreffende het onderhavige condo-tel project en de daaruit ontstane rechtsverhoudingen, welke erop gericht zijn belanghebbenden, hetzij direct, hetzij indirect de verleende vrijstellingen rechtens deelachtig te laten worden”. Aan haar is bij Landsbesluit van 1 juli 1985, no. 50 tevens een belastingvrijstelling voor een periode van 5 jaar verleend op grond van de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling.
2.3. Appellante rapporteerde in haar aangifte winstbelasting 1992 een niet-belaste winst van Naf. l. Zij beantwoordde vraag 10a van het aangiftebiljet “Geniet de belastingplichtige fiscale faciliteiten op grond van: 1. De Landsverordening Industrievestiging/Hotelbouw….” met ja. In de rubriek Nadere Toelichting vermeldde appellante: “10A- No 347/JAZ 1-7-85 No. 49” en No 347A/JAZ 1-7-85 No. 50”. Zij heeft een verlies- en winstrekening (statement of income and retained earnings) alsmede een balans, beide zonder toelichting, bij haar aangifte winstbelasting 1992 gevoegd. Volgens deze verlies- en winstrekening behaalde appellante in 1992 een winst van Naf. l. De rekening ziet er als volgt uit:
verlies- en winstrekening
2.4. Op 31 juli 1995 heeft de inspecteur nihil aanslagen in de winstbelasting aan appellante opgelegd over de jaren 1989 tot en met 1994. In 1997 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij appellante laten instellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting en loonbelasting over de jaren 1992 tot en met 1995. Naar aanleiding van dit onderzoek is de bestreden navorderingsaanslag opgelegd. De belastbare winst is vastgesteld op de in de aangifte vermelde winst van Naf. l plus Naf. 103.259, zijnde een correctie op de kostprijs van het in 1992 verkochte appartement.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil zijn de volgende vragen:
- is uit later bekend geworden gegevens gebleken dat ten onrechte een aanslag van nihil is opgelegd?
- Heeft de verleende belastingvrijstelling mede betrekking op de winst behaald bij de verkoop van het appartement?
- Heeft appellante aan de regeling van de aanslagen in de winstbelasting 1989 tot en 1994 het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen dat de verkoopopbrengst van appartementen onder de belastingvrijstelling viel?
- Is de Inspecteur bevoegd om de vrijstelling verleend ingevolge het Landsbesluit buiten toepassing te laten op bepaalde bestanddelen van de winst van appellante?
- Wat is de kostprijs van het verkochte appartement?
- Dient de belastbare winst te worden verminderd met het bedrag van Naf. d aan huuropbrengsten?
3.2. Appellante stelt primair dat navordering niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een nieuw feit. Zij verdedigt voorts dat de belastingvrijstelling ingevolge het Landsbesluit mede betrekking heeft op de opbrengst van verkoop van appartementen. Zij beroept zich daarbij subsidiair op door de aanslagregeling voor de jaren 1989 tot en met 1994 gewekt vertrouwen. Voorts stelt zij dat de Inspecteur niet bevoegd is om het Landsbesluit buiten toepassing te laten. Ook voert zij aan dat niet haar gehele winst in de belastingheffing kan worden betrokken. De kostprijs van het verkochte appartement bedraagt volgens appellante Naf. 292.327.
3.3. De Inspecteur stelt dat het boekenonderzoek leerde dat de post “Sales” betrekking had op de verkoop van een appartement en dat dat het nieuwe feit vormt. Hij betoogt verder dat de verleende belastingvrijstelling niet geldt voor winst behaald met de verkoop van appartementen. Van gewekt vertrouwen is volgens hem geen sprake nu de Inspecteur enkel de aangiften gedurende een aantal jaren heeft gevolgd. De Inspecteur acht zich bevoegd om het Landsbesluit buiten toepassing te verklaren op bepaalde winstbestanddelen. De kostprijs van het verkochte appartement berekent de Inspecteur op Naf. 189.068.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Volgens artikel 33 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (tekst voor 1992, hierna: LWB) kan navordering van belasting plaatsvinden indien uit later bekend geworden gegevens blijkt, dat een te lage aanslag is opgelegd. De grond voor navordering is derhalve een nader bekend worden van gegevens die ten tijde van de aanslagregeling nog niet bekend waren of bekend konden zijn. Navordering heeft niet ten doel een ambtelijk verzuim te herstellen, behoudens ingeval van schrijf-, tik- of rekenfouten, dan wel daarmee op één lijn te stellen vergissingen, die aanstonds aan de belastingplichtige duidelijk zijn.
4.2. De aanslagregelend ambtenaar heeft in het Landsbesluit van 1 juli 1985, no. 49 kunnen lezen dat de verleende belastingvrijstelling van appellante geen betrekking heeft op overeenkomsten van verkoop van appartementen en evenmin op voordelen die aan appellante opkomen in verband met het verhuren door de eigenaren van de gekochte appartementen middels een zogenaamde rental pool systeem (rental-poolvoordelen). Daarom had hij zich ervan bewust moeten zijn dat de werkzaamheden van appellante nu eens in de belaste sfeer plaatsvinden, dan weer van heffingen zijn vrijgesteld.
4.3. De Raad stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat appellante in 1992 rental-poolvoordelen heeft behaald.
4.4. Bij haar aangifte heeft appellante een verlies- en winstrekening overgelegd, waarin zij naast opbrengsten van verhuur en rentebaten ook verkoopopbrengsten (“Sales”) verantwoordt. Uit het laatstgenoemde Landsbesluit, waarin sprake is van voor de verkoop bestemde appartementen, en uit de omvang van de post “Sales” had de aanslagregelende ambtenaren moeten afleiden dat die post vermoedelijk betrekking heeft op de verkoop van één of meer appartementen. Op de balans en in de verlies- en winstrekening is geen steun te vinden voor de gedachte dat de post “Sales” slaat op verkopen in het restaurant, de duikshop of de winkel. De Raad komt tot de slotsom dat de aanslagregelend ambtenaar had moeten twijfelen aan de juistheid van de aangifte, een onderzoek had moeten instellen en dat hij, door dat niet te doen, een ambtelijk verzuim heeft gepleegd.
4.5. De slotsom van de Raad is dat geen navordering van belasting kon plaatsvinden, omdat niet uit later bekend geworden gegevens, als bedoeld in artikel 33 van de LWB, is gebleken dat een te lage aanslag is opgelegd. Dit oordeel heeft tot gevolg dat de Raad niet toekomt aan de andere geschilpunten.
De Raad verklaart het beroep gegrond en vernietigt de navorderingsaanslag.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen