ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU5766

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 oktober 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-176
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bijloos
  • I. IIsink
  • A. Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inkomstenbelasting en aftrekposten door gynaecoloog

In deze zaak gaat het om een beroep van een gynaecoloog tegen een aanslag in de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1989. De appellant had bezwaar aangetekend tegen de oorspronkelijke aanslag van Naf. 230.652, die later ambtshalve werd verminderd tot Naf. 169.727. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld na een eerste mondelinge zitting op 17 november 1998 en een tweede op 21 april 1999. Tijdens deze zittingen heeft de appellant bewijsstukken en pleitnotities ingediend, maar de Raad oordeelde dat hij deze stukken en nieuwe stellingen te laat had ingediend. De Raad heeft de bewijsstukken buiten beschouwing gelaten, omdat de appellant deze in redelijkheid eerder had kunnen produceren. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer kosten van onderhoud aan zijn woning heeft gemaakt dan door de Inspecteur was toegestaan. De Raad heeft de schatting van de Inspecteur over het privégebruik van telefoon en andere kosten als redelijk beoordeeld. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de aanslag verminderd tot een zuiver inkomen van Naf. 157.446.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1997-176
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Procesverloop
1.1. Aan appellant is, met dagtekening 28 januari 1994, voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf. 230.652. Nadat appellant bezwaar had aangetekend tegen de aanslag, is deze bij beschikking van 22 augustus 1994 gehandhaafd. Bij ambtshalve gegeven beschikking van 3 mei 1996 is de aanslag verminderd tot een berekend naar een zuiver inkomen van Naf. 169.727.
1.2. Tegen de beschikking op bezwaar is appellant tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 17 november 1998, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn daar verschenen. Appellant was tot bijstand vergezeld van Y. Hij heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de pleitnota. Hij heeft dat gedaan bij brief aan de Raad van 26 februari 1999, waarvan een kopie is gezonden aan de gemachtigde. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 1999, alwaar dezelfde personen zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant, geboren op 22 november 1940, gehuwd, vader van twee kinderen, is van beroep gynaecoloog. Hij oefent zijn praktijk uit aan de adres XXXX, maar heeft ook een praktijkruimte in zijn eigen woning. Aan zijn eigen woning heeft appellant kosten van onderhoud en verbetering uitgegeven.
2.2. Appellant heeft aangifte gedaan van een zuiver inkomen van Naf. 115.564. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd in afwijking van de aangifte en het zuiver inkomen vastgesteld op Naf. 230.652. Hij corrigeerde de volgende posten:
- minder kosten van onderhoud aan eigen woning Naf. 14.704
- meer winst uit onderneming Naf. 39.646
- minder uitgaven aan levensonderhoud van kinderen Naf. 59.021
Bij ambtshalve gegeven beschikking heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een zuiver inkomen van Naf. 169.727.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil zijn de volgende vragen:
- in hoeverre zijn de kosten van onderhoud besteed aan de eigen woning aannemelijk gemaakt.
- In hoeverre zijn de kosten van de praktijk aannemelijk gemaakt, en heeft appellant bij het opvoeren van de kosten van zijn praktijk voldoende rekening gehouden met de besparing op privé-uitgaven?
3.2. Appellant stelt dat hij de opgevoerde kosten aannemelijk heeft gemaakt en voldoende rekening heeft gehouden met de besparing in privé.
3.3. De Inspecteur ontkent dat appellant meer kosten aannemelijk heeft gemaakt dan hij reeds in aftrek heeft toegelaten. Hij stelt dat appellant onvoldoende rekening houdt met privé-besparingen.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Appellant heeft tijdens de eerste zitting van de Raad, op 17 november 1998, pleitnotities geproduceerd, waarin hij uitgebreid is ingegaan op de litigieuze posten. Daarop heeft de Inspecteur gereageerd bij brief van 26 februari 1999. Appellant heeft in verband met de tweede mondelinge behandeling van het beroep bewijsstukken inzake aftrekposten meegenomen naar de zitting. De Inspecteur had reeds om inzage van die bewijsstukken gevraagd tijdens diverse besprekingen met de gemachtigde van appellant. Appellant heeft ter zitting van de Raad geen genoegzaam antwoord gegeven op de vraag waarom die bewijsstukken niet eerder, tijdens de besprekingen met de Inspecteur of op de eerste zitting van de Raad, zijn geproduceerd. Appellant heeft zich bij de tweede mondelinge behandeling ook niet willen beperken tot een reactie op de brief van de Inspecteur en nieuwe stellingen omtrent de omvang van die posten ingenomen die de Inspecteur nopen tot nader beraad. De Raad is van oordeel dat deze wijze van procederen door appellant niet correct is. De bewijsstukken die hij op de tweede zitting heeft meegebracht, had hij in redelijkheid eerder kunnen produceren en de daarbij ingenomen nieuwe stellingen had hij ook eerder kunnen betrekken. Daarbij neemt de Raad in ogenschouw dat sedert de indiening van het beroepschrift op 18 oktober 1994 tot aan de eerste zitting op 17 november 1998 ruim vier jaren zijn verstreken. De Raad heeft die stukken en stellingen dan ook, als tardief, buiten beschouwing gelaten.
4.2. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer kosten van onderhoud aan zijn eigen woning heeft uitgegeven dan het bedrag dat de Inspecteur in aftrek op het inkomen heeft toegelaten plus het bedrag van Naf. 4.762,56 waarmee de Inspecteur instemt blijkens zijn brief van 26 februari 1999.
4.3. De Raad is van oordeel dat de schatting door Inspecteur van het privé-gebruik van de telefoon en de pageboy redelijk is. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om aannemelijk te maken in welke mate hij daarvan een zakelijk gebruik maakte. Hij heeft dit niet, althans onvoldoende gedaan.
4.4. De Raad begrijpt dat partijen het er over een zijn dat de representatiekosten jaarlijks Naf. 7.500 beliepen. De Raad verstaat voorts dat de aftrek van de kosten voor contributies en abonnementen niet, of niet langer, in geschil is en dat dit ook geldt voor de posten “schoonmaakkosten” en “autokosten” alsmede “electra en water”.
4.5. De Raad is van oordeel dat appellant ten onrechte geen rekening houdt met een besparing op privé-uitgaven bij de posten “administratiekosten en adviezen” en “studie- en congressen”. Hij heeft thans niet aannemelijk gemaakt daarmee rekening te hebben gehouden. De schatting van het privé-deel door de Inspecteur komt de Raad redelijk voor.
4.6. Vorenstaande overwegingen leiden tot de volgende vaststelling van het zuiver inkomen:
Zuiver inkomen na ambtshalve vermindering Naf. 169.727
Meer kosten van onderhoud aan eigen woning Naf. 4.763
Meer kosten van representatie Naf. 1.500
Meer kosten van contributies Naf. 457
Meer kosten van electra en water Naf. 3.732
Meer autokosten Naf. 1.829
Naf. 157.446
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking en vermindert de aanslag tot een berekend naar een zuiver inkomen van Naf. 157.446.
mrs. Bijloos, IIsink en Ballegooijen