ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU5763

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 oktober 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-171
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting door verkeerde adressering

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar inzake de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1992. De belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van N.V. A, was niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat het aanslagbiljet naar een verkeerd adres was gestuurd. De Inspecteur was op de hoogte van de adreswijziging, maar heeft desondanks de aanslag opgelegd. De belanghebbende heeft geen aangifte gedaan, maar de Inspecteur heeft een schatting gemaakt van het belastbare inkomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 1999, waarbij beide partijen aanwezig waren. De Raad oordeelde dat het beroepschrift voldoende gemotiveerd was en dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was door de verkeerde adressering. De Raad heeft de beschikking van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve was verminderd. De uiteindelijke beslissing was dat de aanslag werd vastgesteld op een belastbaar inkomen van Af. 41.128,=, bestaande uit onbenoembare stortingen en privé-gebruik van een auto.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1997-171
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Procesverloop
1.1. Aan appellante is met dagtekening 18 mei 1995 voor het jaar 1992 een (taxatieve) aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Af. 100.000,=. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij beschikking van 6 augustus 1997 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Tegen de beschikking op bezwaar is appellante op 23 september 1997 in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft op 19 maart 1999 een vertoogschrift ingediend. Bij ambtshalve gegeven beschikking van 25 maart 1999 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van Af. 41.128,=.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad gehouden op Aruba op 23 april 1999, waar beide partijen zijn verschenen. Namens appellante heeft Y een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Ontvankelijkheid van het beroep.
2.1. In zijn vertoogschrift betoogt de Inspecteur dat het beroepschrift niet is gemotiveerd, dat hij appellante in de gelegenheid heeft gesteld dat verzuim te herstellen en dat, nu appellante van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, het beroepschrift gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 2 – lees: lid 1 -, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB ongegrond moet worden verklaard.
2.2. Dat betoog faalt aangezien de Raad van oordeel is dat het beroepschrift voldoende is gemotiveerd, niet alleen door zijn inhoud, maar ook door zijn bijlagen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat en waarom appellante zich niet met de opgelegde aanslag kan verenigen. Het beroep is dus ontvankelijk.
2.3. Wat betreft de rol van de Inspecteur in een aangelegenheid als deze wijst de Raad erop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de bezwaarfase enerzijds en de beroepsfase anderzijds.
2.4. De bezwaarfase kenmerkt zich hierdoor dat twee ongelijksoortige partijen in een ongelijke en niet door de rechter beheerste verhouding tegenover elkaar staan. De Inspecteur geeft in die fase leiding aan de procedure en neemt daarbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht.
2.5. De beroepsfase wordt gevormd door de rechtsstrijd ten overstaan van de rechter. Deze fase wordt beheerst door de algemene beginselen van procesrecht, die onder meer brengen dat de partijen als gelijken tegenover elkaar staan en dat het toezicht op de procesorde aan de rechter is toevertrouwd. Het is dan ook de rechter die in deze fase de procesorde bewaakt en niet de Inspecteur. Bewaking van de procesorde door de Raad houdt in dat de Raad let op motivering van het beroep en op beperking van het beroep tot één aanslagbiljet, en een appellant die in verzuim is de gelegenheid geeft dat verzuim te herstellen.
2.6. Het voorschrift van art. 7, lid 1, LBB behelst een opdracht aan de Inspecteur, die reeds behoort tot de taak van de Raad als bewaker van het proces. Indien de Raad aan de Inspecteur een beroepschrift doet toekomen, kan deze daarom ervan uitgaan dat de Raad van oordeel is dat het beroepschrift gemotiveerd en gesplitst is.
3. Ontvankelijkheid van het bezwaar
De Inspecteur heeft appellante wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in het bezwaar verklaard, evenwel ten onrechte, aangezien het aanslagbiljet naar het verkeerde adres is gezonden – appellante had de Inspecteur ruim voordat de aanslag werd opgelegd, van haar adreswijziging op de hoogte gesteld – en de termijnoverschrijding dus verschoonbaar is.
4. Vaststaande feiten
4.1. Appellante is directeur-grootaandeelhouder van N.V. A. Zij is gescheiden, heeft twee studerende kinderen die bij hun vader wonen en bewoont een huurwoning.
4.2. Aan appellante is een aangiftebiljet uitgereikt, dat zij niet heeft ingestuurd.
4.3. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de Inspecteur de Belastingaccountantsdienst (BAD) bij appellante een onderzoek laten instellen. Dat onderzoek was nog niet afgerond toen de Inspecteur uitspraak op bezwaar deed. Nadat het BAD-rapport was uitgebracht heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd. Volgens het rapport heeft appellante gelden op haar rekening-couranttegoed bij N.V. A gestort, waarvan de herkomst niet kan worden benoemd.
4.4. De verminderde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen, bestaande uit:
- onbenoemde stortingen in N.V. A Af. 35.028,=
- privé-gebruik auto Af. 6.100,=
zodat het belastbaar inkomen bedraagt Af. 41.128,=
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Het geschil betreft de hoogte van de aanslag, meer in het bijzonder de herkomst van de onbenoemde storingen.
5.2. De Inspecteur stelt dat de onbenoemde stortingen afkomstig zijn uit door appellante genoten inkomsten.
5.3. Appellante erkent het privé-gebruik van de auto, maar bestrijdt dat zij inkomsten heeft genoten waarmee de onbenoemde stortingen zijn gefinancierd. Zij verklaart een deel ad Af. 20.000,= van deze stortingen met de stelling dat in de NV correcties zijn aangebracht wegens ten onrechte door haar voormalige echtgenoot geboekte kosten. Daarbij wordt zij – naar eigen zeggen – gehandicapt door het feit dat betreffende het jaar 1992 geen gegevens meer voorhanden zijn, zodat zij genoodzaakt is – zoals zij het uitdrukt – haar verklaring via de band van het jaar 1993 te geven.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Appellante heeft niet de krachtens Hoofdstuk VII van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 vereiste aangifte gedaan. Het bepaalde in artikel 15, lid 1, LBB brengt dan mee dat de Raad de aanslag handhaaft voorzover niet aan de Raad de onjuistheid van de aanslag is gebleken.
6.2. De Raad stelt voorop dat de Inspecteur met het BAD-rapport een aannemelijke schatting van het door appellante genoten belastbare inkomen heeft gegeven. Met hetgeen appellante daartegenover heeft aangevoerd, is zij niet erin geslaagd het van haar verlangde tegenbewijs te leveren. Het beroep is dus in zoverre ongegrond en daarom beslist de Raad als volgt.
7. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking waarvan beroep en handhaaft de aanslag zoals deze door de Inspecteur ambtshalve is verminderd.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen