ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU5660

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
26 februari 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-120
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en bestuurlijke boete ex-patriates

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante tegen een naheffingsaanslag in de loonbelasting voor het jaar 1991, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag, met een totaalbedrag van Naf. 41.066, omvatte ook een bestuurlijke boete van Naf. 5.356. Appellante had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze bij beschikking van 1 juli 1997. Appellante ging in beroep bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken, waarbij de Inspecteur geen vertoogschrift indiende. Tijdens de zitting op 18 november 1998 werden beide partijen gehoord en werd er een pleitnota overgelegd.

De kern van het geschil betreft de vraag of appellante op basis van eerdere aanschrijvingen van de Inspecteur het vertrouwen kon ontlenen dat over bepaalde vergoedingen geen loonbelasting verschuldigd zou zijn. Dit betreft met name de ministeriële beschikking van 7 maart 1988, die betrekking heeft op ex-patriates. De Raad oordeelde dat de aanschrijving van 5 januari 1983 haar geldigheid had behouden voor ex-patriates die niet in de off-shore sector werkzaam zijn. De Raad concludeerde dat de Inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd dat de door appellante gestelde feiten niet klopten. Uiteindelijk oordeelde de Raad dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot Naf. 28.564 aan enkelvoudige belasting, met een bestuurlijke boete van Naf. 4.284.

Uitspraak

Beschikking van 26 februari 1999, nr. 1997-120
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1991 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd met aanslagnummer XXXXX tot een bedrag van Naf. 41.066, waarin is begrepen een bestuurlijke boete van Naf. 5.356.
1.2. Bij beschikking d.d. 1 juli 1997 op het door appellante ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Bij op 6 augustus 1997 bij de Raad ingekomen beroepschrift, aangevuld bij brief van 1 september 1997, is appellante van deze beschikking in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 18 november 1998 zijn verschenen de gemachtigden en de Inspecteur. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud telkens tot de gedingstukken wordt gerekend.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3. De tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. Appellante exploiteert een aannemersbedrijf.
3.2. In het onderhavige jaar heeft appellante aan de vanuit Nederland aangetrokken stafleden een tegemoetkoming in de huurlasten verstrekt tot een bedrag van Naf. 20.419.
4. Geschil.
Tussen partijen is in geschil;
Of appellante aan de aanschrijvingen van de Inspecteur van 5 januari 1983 (de aanschrijving 1983) het vertrouwen kon ontlenen dat over de verstrekte vergoedingen geen loonbelasting verschuldigd zou zijn,
en, indien het gelijk op voormeld punt aan de Inspecteur zou zijn,
of ingevolge de werking van het gelijkheidsbeginsel de ministeriële beschikking van 7 maart 1988 (PB 1988 no. 22, de beschikking ex-patriates 1988) meebrengt dat over de verstrekte vergoedingen geen loonbelasting verschuldigd is.
5. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota’s deel uitmaken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In essentie gaat deze zaak om de vraag of de aanschrijving 1983 haar gelding verloor door het verschijnen van de beschikking ex-patriates 1988.
6.2. De aanschrijving 1983 heeft de volgende inleiding:
“Het is mij gebleken dat vele inhoudingsplichtigen, ten onrechte bij de berekening van het loon waarover de loonbelasting wordt geheven, geen rekening houden met zekere vergoedingen dan wel loonbestanddelen in natura, welke aan de werknemers worden verstrekt.
Mijn gedachten gaan hierbij uit naar de zgn. home-allowances (dit zijn bedragen welke aan de werknemer in het buitenland worden uitgekeerd, naast het door hem hier te lande genoten loon); vrije tickets; vrij wonen; vrije auto; etc.
Dientengevolge vindt een onjuiste (te lage) inhouding van loonbelasting plaats, hetgeen duidelijk op een onjuiste toepassing van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 berust.
Ter vermijding van mogelijke onduidelijkheden keur ik goed dat – met ingang van 1 januari 1982 – bij de berekening en afdracht van de verschuldigde loonbelasting, met het volgende rekening wordt gehouden.”
De volgende tekst van de aanschrijving 1983, voor zover deze betrekking heeft op het onderhavige geval, luidt:
“Vrij wonen ()
In gevallen dat de woning geen eigendom van het bedrijf is, en de huurkosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever komen wordt de huurvergoeding belast indien en voorzover de ten laste van de werknemer komende kale huur (dus exclusief elektra, water, dienstbode etc.) minder dan 15% van het bruto-jaarloon bedraagt”.
5.3. De beschikking ex-patriates 1988 luidt, voor zover voor het onderhavige geschil van belang:
Artikel 1
De in deze beschikking opgenomen regeling is enkel van toepassing indien en voorzover "fringe benefits” worden voldaan aan “ex-patriates” werkzaam in de off-shore sector.
Artikel 14
Alle andere regelingen met betrekking tot het onderhavige onderwerp vervallen bij de inwerkingtreding van deze beschikking.
5.4. Naar het oordeel van de Raad heeft de aanschrijving 1983 in ieder geval haar geldigheid behouden voor zover zij betrekking heeft op ex-patriates die niet in de off-shore werkzaam zijn, zoals de betreffende werknemers van appellante.
Bij voormeld oordeel is de Raad er van uitgegaan dat in de tweede alinea van de geciteerde passage uit de aanschrijving 1983 “werknemers in het buitenland” dient te worden gelezen als: werknemers uit het buitenland.
5.5. De Inspecteur heeft in zijn pleitnota nog de stelling betrokken dat de door appellante gestelde feiten niet aannemelijk maken dat de ten laste van de betreffende werknemers komende kale huur 15% of meer van hun bruto jaarloon bedroeg.
5.6. Naar het oordeel van de Raad had het op de weg van de Inspecteur gelegen in het kader van het door hem opgedragen onderzoek door het Belastingaccountantsbureau (BAB) te laten onderzoeken of het door appellante gestelde omtrent de door de werknemers zelf gedragen huur feitelijke grondslag had. Blijkens het rapport van het BAB stelden de adviseurs zich immers op het standpunt dat “reeds rekening () (is) gehouden met een maximale toegestane huur van 19% van het jaarsalaris.”
De Inspecteur had ook tijdens de bezwaarfase een onderzoek kunnen (laten) verrichten of terzake aan appellante vragen kunnen stellen. Nu een en ander niet is gebeurd acht de Raad de blote stelling van de Inspecteur dat appellante het op haar rustende bewijs niet geleverd heeft onvoldoende. Voor zoveel nodig hecht de Raad geloof aan de stelling van appellante als vermeld in het BAB-rapport.
5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan appellante is. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot Naf. 28.564 aan enkelvoudige belasting vermeerderd met een bestuurlijke boete van Naf. 4.284.
6. De beslissing
De Raad:
- vernietigt de bestreden beschikking;
- vermindert de opgelegde naheffingsaanslag tot Naf. 28.564 aan enkelvoudige belasting en Naf. 4.284 aan bestuurlijke boete.
mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld, leden