ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU5124

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
22 februari 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1994-119
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en omzetcorrectie voor verhuur van plezierjachten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de Inspecteur der Belastingen over een aanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1987. De appellant, die sinds 1985 plezierjachten verhuurt aan toeristen, heeft bezwaar gemaakt tegen een ambtshalve opgelegde aanslag op basis van een geschat inkomen. De Inspecteur had de aanslag verlaagd na een bezwaarschrift, maar de appellant was het niet eens met de hoogte van de omzet die door de Inspecteur was aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de door de Inspecteur gehanteerde bezettingsgraad te hoog was. De Raad oordeelde dat de appellant verplicht was een boekhouding te voeren, wat hij niet had gedaan, en dat hij de Inspecteur niet de gevraagde inzage had verleend. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waardoor de omzetcorrectie in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en de verplichtingen van ondernemers in het belastingrecht.

Uitspraak

Beschikking van 22 februari 1999, nr. 1994-119
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in EILAND,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
Procesverloop
1.1. Aan appellant is met dagtekening 14 december 1990 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting 1987 opgelegd naar een geschat zuiver inkomen van Af. 129.078,--. Bij bezwaarschrift, ingekomen op 13 februari 1991, heeft appellant tegen de aanslag bezwaar gemaakt onder mededeling, dat op korte termijn aangifte zou worden gedaan. Op 22 oktober 1991 deed appellant aangifte naar een inkomen van Af. 77.297,72 waaronder begrepen een bedrag van Af. 11.787,51 aan verlies uit onderneming.
1.2. Bij beschikking op het bezwaarschrift d.d. 6 mei 1994 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen van Af. 87.204,--. Tegen die beschikking heeft appellant beroep ingesteld bij beroepschrift, bij de Raad op 5 juli 1994, mitsdien tijdig, ingekomen. Op 17 maart 1998 heeft de Inspecteur een vertoogschrift ingediend.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad te Aruba op 24 april 1998. De Raad heeft toen de behandeling van de zaak uitgesteld tot de volgende zitting, aangezien appellant in de gelegenheid diende te worden gesteld te reageren op het volledige rapport van de Belastingaccountantsdienst (BAD) van 8 oktober 1993, waarop de Inspecteur zijn standpunt had gebaseerd. Bij brief van 9 september 1998 heeft de gemachtigde van appellant op het rapport gereageerd.
1.4. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad te Aruba op 20 november 1998. Verschenen zijn de gemachtigde van appellant alsmede de inspecteur. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van een door hen overgelegde pleitnota. De Inspecteur heeft daarbij nog een bijlage gevoegd, zonder bezwaar van de wederpartij.
Vaststaande feiten
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
Sinds 1985 verhuurt appellant plezierjachten aan toeristen. Hij had in 1985 twee jachten en kocht er in 1987 en 1989 telkens één bij. De BAD heeft in 1993 bij appellant een boekenonderzoek verricht. Daarbij is vastgesteld, dat appellant van zijn verhuuractiviteiten geen boekhouding heeft bijgehouden, in het bijzonder ook geen dagelijks kasverantwoording. Facturen waren nauwelijks toegankelijk voor boekenonderzoek en de kostencontrole heeft uitgewezen dat zij onvolledig zijn.
De controlerend ambtenaar heeft bij brief van 8 oktober 1993 appellant uitvoerig ingelicht over zijn bevindingen en over de door hem voorgestelde correcties, resulterend in een belastbaar inkomen van Af. 129.078,-- , waarin begrepen Af. 55.442,-- aan winst uit onderneming. De correcties, in het bijzonder die van Af. 1.688,-- (lagere afschrijving) en Af. 4.800,-- (geen recht op investeringsaftrek), zijn niet verder bestreden, behoudens de correcties van Af. 3.374,-- (hogere omzet) en Af. 7.499,-- (meer kosten).
Geschil
In geschil is of de Inspecteur terecht een hogere omzet heeft aangenomen dan was aangegeven en een deel van de opgevoerde kosten niet heeft geaccepteerd.
Standpunten van partijen
Dat in 1986 sprake is van een onderneming, wordt blijkens de brief van 9 september 1998 van de gemachtigde van appellant niet langer bestreden.
Volgens appellant gaat de Inspecteur uit van een normbezetting van 30% zonder nadere onderbouwing of motivering. De BAD heeft zelfs voorgesteld om eventueel 25% te accepteren. Van een tweetal bedrijven, via welke appellant zijn charters verkreeg en zijn vismateriaal kocht, is achteraf informatie verkregen welke uitwijst, dat er slechts een marginale afwijking is geweest in de omzetten vergeleken met de aangifte. Appellant was een startende ondernemer, die meer aandacht voor de bedrijfsvoering dan voor de administratie had. Het ontbreken van een behoorlijke administratie wordt naar de mening van appellant echter wel erg zwaar gestraft, indien slechts de kosten worden geaccepteerd voor zover daarvan bewijsstukken zijn. In de reactie van 9 september 1998 doet de gemachtigde van appellant nog een compromis-voorstel in het kader waarvan hij bereid is in de kostenbijtelling te berusten, maar waarin hij wel weer, overigens zonder nadere motivering, investeringsaftrek opvoert.
De Inspecteur stelt, dat er geen behoorlijke administratie is gevoerd en dat van de gehouden vaartochten geen logboek is bijgehouden, althans niet overgelegd. Gezien de uitbreidingen in de jaren 1987 en 1989 is de aangegeven bezettingsgraad onaanvaardbaar laag. De Inspecteur heeft op grond van de in zijn vertoogschrift vermelde gegevens (waaronder een renseignement betreffende een bij een derde gehouden controle) betoogd, dat appellant een deel van zijn omzet niet heeft aangegeven. Een bezettingsgraad van 30% acht hij niet onredelijk hoog, waarbij hij refereert aan het BAD-rapport. Het in dat rapport genoemde percentage van 25 is slechts voorgesteld met het oog op een mogelijk compromis, waarvan appellant echter niet heeft willen weten. Met betrekking tot de opgevoerde kosten merkt de Inspecteur op, dat hij weliswaar de omzet heeft verhoogd, maar tegelijkertijd een met die verhoging overeenstemmend bedrag aan hogere kosten heeft aanvaard. Volgens de Inspecteur heeft hij de door appellant aangegeven winst uit onderneming in een voor appellant gunstige zin gecorrigeerd (Af. 3.374 meer omzet, Af. 7.499 meer kosten en Af. 1.688 minder afschrijving of per saldo Af. 2.437 minder winst). Bij zijn beschikking op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur daarmee rekening gehouden. Een compromis als door de gemachtigde van appellant in zijn brief van 9 september 1998 voorgesteld, acht de Inspecteur, gelet op de daarin voorgestelde uiterst lage bezettingsgraden, onaanvaardbaar.
Overwegingen omtrent het geschil
Aangezien appellant in 1987 een onderneming dreef, was hij verplicht een boekhouding te voeren en was hij ingevolge de art. 37, derde lid, en 44, vierde lid, Landsverordening inkomstenbelasting (LIB) verplicht de Inspecteur daarvan inzage te verlenen. Aan de laatstbedoelde verplichting kon appellant niet voldoen, zodat ingevolge art. 45, eerste lid, LIB de aanslag moet worden gehandhaafd, zo niet is gebleken dat en in hoever hij onjuist is.
Niettemin heeft de Inspecteur bij zijn beschikking op het bezwaarschrift de aanslag aanzienlijk verminderd en zelfs het aangegeven bedrag aan winst uit onderneming ten gunste van appellant gecorrigeerd.
5.2. Gelet op de door beide partijen aangevoerde argumenten heeft appellant naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de Inspecteur gehanteerde bezettingsgraad te hoog is, zodat de omzetcorrectie in stand moet blijven. De kosten zijn door de Inspecteur ten gunste van appellant gecorrigeerd, zodat appellant bij het door hem ten aanzien van de kosten gestelde geen belang meer heeft.
Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld