ECLI:NL:ORBBNAA:1998:BU5631

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 april 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-061
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bijloos
  • J. Moltmaker
  • A. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een loonbelastingplichtige in verband met stelselmatig voorzichtige schattingen van het jaarloon

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting die aan appellante is opgelegd over de jaren 1993 tot en met 1996. De belastinginspecteur had een naheffingsaanslag van Afl. 4.920,81 opgelegd, verhoogd met een boete van 100% van de in de aanslag begrepen belasting. Na bezwaar werd de naheffingsaanslag verminderd tot Afl. 2.371,18 en de boete tot 50%. Appellante ging in beroep tegen deze uitspraak. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de ontvankelijkheid van het beroep bevestigd, aangezien het beroepschrift tijdig was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante stelselmatig aan de voorzichtige kant het gemiddelde jaarloon en de daarover verschuldigde belasting heeft geschat, wat leidde tot een te lage afdracht van loonbelasting en premie AOV/AWW. De Raad oordeelde dat appellante opzet kon worden verweten, omdat zij bewust het risico nam dat te weinig belasting zou worden afgedragen. De Raad bevestigde de beslissing van de inspecteur om de boete te handhaven, waarbij de boete van 50% passend werd geacht gezien de omstandigheden. De uitspraak van de inspecteur werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 23 april 1998, nr. 1997-061
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop
1.1. Aan appellante is over - uiteindelijk - het tijdvak 1993 tot en met 1996 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd tot een bedrag van Afl. 4.920,81, verhoogd met een boete van 100% van de in de aanslag begrepen belasting.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 maart 1997, werd de naheffingsaanslag verminderd tot Afl. 2.371,18 aan loonbelasting en een boete van 50%, derhalve Afl. 1.185,59.
1.3. Bij op 5 mei 1997 ter griffie binnengekomen beroepschrift, ingediend door de directeur van appellante, is appellante van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 19 november 1997 is verschenen de heer A, alsmede de inspecteur.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3. De tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. In de jaren 1993 tot en met 1996 bestonden aansluitingsverschillen tussen de loonboekhouding van appellante, de verzamelloonstaten en de aangiften/afdrachten.
Over 1993 werd Afl. 266,07 te veel loonbelasting afgedragen en Afl. 1.156,85 te weinig premie AOV/AWW. Over 1994 werd Afl. 210,98 te veel loonbelasting afgedragen en Afl. 1.997,43 te weinig premie AOV/AWW.
Over 1995 en 1996 werd steeds te weinig loonbelasting en premie AOV/AWW afgedragen; aan loonbelasting respectievelijk Afl. 2.071,94 en 477,69 en aan premie AV/AWW Afl. 6.988,59 en 1.248,03.
3.1. Bij de in geding zijnde naheffingsaanslag werd een boete van 100% opgelegd met de volgende motivering:
“Het bewust minder afdragen dan in werkelijkheid werd ingehouden omdat het bedrijf in liquiditeitsproblemen zit leidt tot de conclusie dat hier sprake is van opzet. De boete waar sprake van opzet is bedraagt 100%.
3.2. Bij de uitspraak op het bezwaar werd de opgelegde boete verminderd tot 50% met de mededeling:
“Boete: de boete is tot 50% teruggebracht met de voorwaarde aan verbonden dat als zich dezelfde toestanden weer voldoen er dan onherroepelijk een boete van 100% opgelegd zal worden.”.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de boete slechts tot 50% heeft verminderd.
5. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Appellante heeft aangevoerd dat zij financieel niet in staat was professionele hulp in te schakelen voor het verzorgen van de loonadministratie. Aan het begin van het jaar schatte appellante het gemiddelde jaarloon en de daarover verschuldigde loonbelasting en premie AOV/AWW.
6.2. Uit het vaststaande onder 3.1. rijst naar het oordeel van de Raad het beeld dat appellante stelselmatig aan de voorzichtige kant schatte, hetgeen op zichzelf verklaarbaar is door hetgeen appellante stelt omtrent haar precaire financiële positie. Dit beeld scherpt echter in dat appellante opzet te verwijten is in de voorwaardelijke vorm. Door de systematiek van een geschat gemiddeld jaarloon te hanteren en daarbij aan de veilige kant te blijven, nam appellante willens en wetens het geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen risico dat te weinig loonbelasting en premie AOV zou worden afgedragen.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur appellante terecht opzet heeft verweten. Een boete van, na vermindering 50%, komt de Raad, mede gezien het feit dat de loonbelasting een voorheffing is op de door de werknemer verschuldigde inkomstenbelasting waarbij de werkgever een internationale rol heeft, passend en geboden voor.
6.4. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur, zodat de uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De beslissing
De Raad bevestigt de bestreden uitspraak.
mrs. Bijloos, Moltmaker en Groeneveld