ECLI:NL:ORBBNAA:1998:BU5614

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
2 maart 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-050
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstbelasting en vervangingsreserve bij verkoop van niet-bedrijfsmiddel

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellante en de Inspecteur der Belastingen over de aanslag winstbelasting voor het jaar 1991. Appellante ontving een aanslag op basis van een belastbare winst van Naf. 846.700, terwijl zij zelf een negatieve winst van Naf. 147.860 aangaf. Na afwijzing van haar bezwaarschrift door de Inspecteur, ging appellante in beroep. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 2 maart 1998 uitspraak gedaan. De kern van het geschil betreft de vraag of appellante een vervangingsreserve mocht vormen voor de boekwinst van Naf. 994.600 die zij behaalde bij de verkoop van een pand dat niet als bedrijfsmiddel werd aangemerkt. De Inspecteur stelde dat het pand M21 niet als bedrijfsmiddel kon worden aangemerkt, omdat de aankoop en verkoop van het pand in het kader van de liquiditeitspositie van appellante plaatsvonden. Appellante betwistte dit en stelde dat zij het pand met de intentie had verworven om het als bedrijfsmiddel te gebruiken. De Raad oordeelde dat de Inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de noodzaak tot verkoop van het pand reëel was, waardoor het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 2 maart 1998, nr. 1997-050
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Procesverloop
1.1. Aan appellante is een aanslag winstbelasting 1991 opgelegd, gedagtekend 23 december 1996, artikelnr. 55344, naar een belastbare winst van Naf. 846.700,--. Haar winst bedroeg volgens haar aangifte Naf. 147.860,-- negatief.
1.2. Het door appellante tijdig ingediende bezwaarschrift is door de Inspecteur afgewezen bij beschikking van 6 maart 1997, nr. 97/180. Bij beroepschrift, bij de Raad ingekomen op 2 april 1997, is appellante tijdig in beroep gekomen van de beschikking van de Inspecteur. De Inspecteur heeft vervolgens een vertoogschrift ingediend.
1.3. Ter zitting van de Raad op 17 november 1997 zijn verschenen de Inspecteur alsmede de gemachtigde van appellante, vergezeld van de heer N, directeur/aandeelhouder van appellante, en van de heer mr. P. Beide partijen hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota, waarbij de gemachtigde van appellante nog een stuk heeft overgelegd, zonder bezwaar van de Inspecteur.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Bij brief van 6 december 1990 schreef de gemachtigde van appellante aan de Inspecteur, dat de 100% aandeelhouder van appellante een 95% belang had verworven in de N.V. voor Onroerende Goederen. Die N.V. was eigenaresse van een groot aantal panden in Willemstad. Appellante wilde een gedeelte van deze panden overnemen en verzocht de Inspecteur in te stemmen met een geruisloze overdracht, onder (o.m.) de voorwaarde, dat appellante de panden zou overnemen tegen de boekwaarden welke de N.V. op haar fiscale balans per 31 december 1990 heeft opgevoerd. De Inspecteur verklaarde zich hiermee akkoord onder de voorwaarde dat over de werkelijke waarde van de panden overdrachtsbelasting zou worden voldaan.
2.2. De overdracht van de panden werd geëffectueerd bij notariële akte van 7 maart 1991. Appellante betaalde Naf. 4.510.642,-- en nam de fiscale claim met betrekking tot de meerwaarde van de panden van de N.V. over. De fiscale boekwaarde bedroeg Naf. 385.000,--. Voor de overdrachtsbelasting werd een waarde aangegeven van Naf. 2.277.750,--.
2.3. Reeds vóór de onder 2.2 bedoelde overdracht (volgens de Inspecteur reeds een half jaar voor de verkoop, volgens de gemachtigde van appellante niet eerder dan januari 1991) had de huurder van het pand M21 te kennen gegeven interesse te hebben in de aankoop daarvan. In mei 1991 werd een voorlopige koopakte opgemaakt en bij akte van 26 juli 1991 werd het pand aan de koper geleverd. De koopprijs bedroeg Naf. 1.000.000,-- en de fiscale boekwaarde bedroeg Naf. 5.400,-- zodat appellante een boekwinst maakte van Naf. 994.600,--.
3. Geschil
In geschil is de vraag of appellante voor het voormelde bedrag van Naf. 994.600,-- een vervangingsreserve mocht vormen.
4. Standpunt van de Inspecteur
4.1. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het pand M21 niet kan worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel, maar moet worden gerekend tot de zaken bestemd voor de omzet. Gelet op de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van appellante, alsmede op de wijze van financiering van de aankoop van de panden (kortlopend bankkrediet), was die aankoop slechts mogelijk indien één of meer van de panden op korte termijn werd doorverkocht. Met betrekking daartoe waren al vóór de verwerving van het pand M21 met de huurder gesprekken gevoerd, welke binnen twee maanden na die verwerving tot verkoop hebben geleid. Appellante heeft daarom - aldus de Inspecteur - dat pand niet verworven om het duurzaam te exploiteren. Indien hij ten tijde van de brief van 6 december 1990 van deze doorverkoop had geweten en bovendien had geweten dat de voorwaarde met betrekking tot de overdrachtsbelasting niet behoorlijk zou worden nagekomen, had hij geen akkoordverklaring afgegeven.
4.2. De Inspecteur stelt subsidiair, dat op de balansdatum geen sprake was van een reëel voornemen tot vervanging, omdat de financiële situatie van appellante op dat moment daartoe geen ruimte bood. Volledige vervanging heeft dan ook niet plaatsgevonden. In 1995 is een groot deel van de vervangingsreserve aangewend voor de compensatie van verliezen.
5. Standpunt van appellante
5.1. Appellante bestrijdt, dat tijdens de onderhandelingen over de aandelen van de N.V. met de huurders van de panden zou zijn gesproken. Volgens appellante stond het geenszins van tevoren vast, zeker niet ten tijde van de brief van 6 december 1990, dat het pand M21 zou worden doorverkocht. Appellante verkreeg dit pand (zoals ook de andere panden) met de bedoeling het als bedrijfsmiddel te gebruiken. Indien het al uit een oogpunt van financiering nodig was één of meer panden door te verkopen, had dit ook een ander pand kunnen zijn en alsdan zou het pand M21 als bedrijfsmiddel zijn aangemerkt. Overigens had appellante ook andere financieringsbronnen kunnen aanspreken, zodat het niet noodzakelijk was een of meer van de bedrijfsmiddelen te vervreemden om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
5.2. Met betrekking tot haar voornemen tot vervanging wijst appellante op het feit, dat zij op 19 januari 1995 een recht van opstal heeft gekocht voor een bedrag van Naf. 375.000,-- en voorts de koopoptie van een huurder heeft moeten afkopen voor een bedrag van Naf. 300.000,--.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De Raad is van oordeel, dat ook al zou de verkoop van het pand M21 in de maand december 1990 nog niet aan de orde zijn geweest, de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat de noodzaak daartoe, mede gelet op de liquiditeit en solvabiliteit van appellante en de wijze van financiering en daarmee samenhangend het voornemen tot verkoop van dat pand, ten tijde van de werkelijke verkrijging in maart 1991 zodanig reëel was, dat niet kan worden gezegd, dat appellante het pand heeft verkregen ten einde het duurzaam als bedrijfsmiddel te gebruiken.
6.2. In verband hiermee kan in het midden blijven of het voornemen tot vervanging voldoende aannemelijk wordt gemaakt door de onder 5.2 bedoelde investeringen, nog daargelaten of de daar vermelde afkoopsom van een huurder als een vervangende investering zou kunnen worden aangemerkt.
6.3. Aangezien het gelijk derhalve aan de zijde van de Inspecteur is, is het beroep van appellante ongegrond.
7. Beslissing
De Raad verklaart het beroep van appellante ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld, leden