ECLI:NL:ORBBNAA:1998:BU5595

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 april 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1996-147
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bijloos
  • A. Moltmaker
  • J. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag winstbelasting 1993 en de omkering van de bewijslast

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 1993, opgelegd aan appellante, een vennootschap gevestigd op Aruba. De aanslag, gedateerd op 31 mei 1995, was gebaseerd op een zuivere winst van Naf. 100.000. Appellante maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 6 mei 1996. Het beroepschrift van appellante werd op 27 augustus 1996 ingediend, en de Raad voor de Rechtspraak moest beoordelen of dit beroepschrift tijdig was ingediend. De Raad concludeerde dat het beroepschrift tijdig was, omdat de datum van bekendmaking van de uitspraak op bezwaar niet was vastgesteld.

Het geschil draaide om de vraag of de inspecteur terecht de renteaftrek van Naf. 100.365 had geschrapt. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat de renteaftrek rechtmatig was. De inspecteur had appellante verzocht om specificatie van de kostenposten, maar appellante had hier niet adequaat op gereageerd. De Raad oordeelde dat de aanslag moest worden gehandhaafd, omdat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van de aangifte. De uitspraak op bezwaar werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat de inspecteur terecht had gehandeld door de renteaftrek niet te accepteren.

Uitspraak

Beschikking van 23 april 1998, nr. 1996-147
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 31 mei 1995, een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 1993 opgelegd naar een zuivere winst van Naf. 100.000,=.
1.2. Bij brief van 2 juni 1995 maakte A, namens appellante bezwaar tegen de opgelegde aanslag.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 mei 1996, heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.4. Op 27 augustus 1996 kwam een beroepschrift gericht tegen deze uitspraak binnen ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg. Het werd ingediend door B.
Op 18 september 1996 kwam dit beroepschrift binnen ter griffie van de Raad.
1.4. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 18 november 1997 is de inspecteur verschenen. Namens appellante, hoewel deugdelijk opgeroepen aan het opgegeven adres, is niemand verschenen.
De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De pleitnota is tot de gedingstukken gerekend.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
2.1.1. In het ter inspectie ingekomen bezwaarschrift, ingediend door A, te Aruba, is voor zover thans van belang het volgende vermeld:
Betreft: aanslag winstbelasting 1993,.....
.....
ten name van N.V. X
p/a P.O. Box XXX, te Aruba
Namens belastingplichtige maak ik bezwaar tegen opgemelde aanslag ter reservering van haar rechten. Op korte termijn zal ik hierop terugkomen
onder overlegging van het ingevulde aangiftebiljet.......”.
2.1.2. Op 3 augustus 1995 werd ter inspectie het aangiftebiljet ontvangen, vergezeld van een begeleidende brief van B, accountant te Aruba. Blijkens de op het aangiftebiljet vermelde gegevens heeft deze accountant de aangifte verzorgd.
In het aangiftebiljet is bij vraag 10e ingevuld dat het adres waarvan de aangiftebiljetten moeten worden gezonden is gewijzigd in P.O. Box XXX te Aruba.
2.2. De uitspraak op het bezwaarschrift, gedagtekend 6 mei 1996, is verzonden naar het adres Kaya C te Bonaire.
2.3. Gelet op de onder 2.1. vermelde omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat met het verzenden van de uitspraak op het bezwaar naar het in 2.2. genoemde adres is voldaan aan de eisen die kunnen worden gesteld aan het bekendmaken van de uitspraak.
Nu gesteld noch gebleken is dat de bekendmaking van de uitspraak heeft plaatsgevonden vóór de dagtekening van die uitspraak, brengt het vorenoverwogene mee dat ter bepaling van de aanvang van de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld, de datum van bekendmaking in de plaats treedt van de datum van dagtekening van de uitspraak.
2.4. Nu partijen zich omtrent de datum van bekendmaking van de uitspraak niet hebben uitgelaten, houdt de Raad het ervoor dat het op 27 augustus 1996 ontvangen beroepschrift is ingediend binnen twee maanden na deze datum. Dit brengt mee dat het beroepschrift tijdig is ontvangen.
3. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. Appellante is opgericht bij akte van 30 november 1989 door Holding Y NV, een naamloze vennootschap gevestigd op Aruba. Het statutaire doel van appellante is:
a. de im- en export van, de groot- en kleinhandel, de agenturen- en commissiehandel in cosmetica, toiletartikelen, parfums, sieraden, snuisterijen, kleding en kledingartikelen, meubels en vloerbedekking, een en ander in de ruimste zin des woords.
b. het deelnemen in andere ondernemingen en vennootschappen met een soortgelijke of aanverwant doel.
3.2. Het maatschappelijk kapitaal van appellante bedraagt Naf. 50.000,=, waarvan Naf. 20.000,= is geplaatst en volgestort.
Directeur van appellante is C, wonende op Aruba.
3.3. Bij het door appellante op 31 augustus ter inspectie ingediende aangiftebiljet Winstbelasting 1993 zijn een balans en winst- en verliesrekening gevoegd. In de winst- en verliesrekening komt een post betaalde rente aan banken voor tot een bedrag van Naf. 100.365,=.
4. Geschil.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de opgevoerde renteaftrek tot een bedrag van Naf. 100.365,= heeft geschrapt.
5. De standpunten van partijen.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de opgelegde pleitnota deel uitmaakt.
6. Beoordeling van het geschil.
6.1. De inspecteur heeft gesteld dat aan appellante op 3 mei 1994 een aangiftebiljet voor de Winstbelasting is uitgereikt. Op 12 september 1994 kwam ter inspectie een verzoek binnen om uitstel voor indiening van de aangifte tot 1 november 1994.
Dit verzoek werd toegewezen. Op 7 november 1994 kwam ter inspectie binnen een verzoek om nader uitstel tot 1 januari 1995. Ook dit verzoek werd toegewezen. Op 30 december 1994 werd uitstel verzocht tot 1 februari 1995. Wederom werd het verzoek toegewezen. Uiteindelijk werd op 8 februari 1995 uitstel verzocht tot uiterlijk 31 maart 1995, welk verzoek werd toegewezen.
Op 31 augustus 1995 kwam het ingevulde en ondertekende aangiftebiljet ter inspectie binnen.
6.2. De Raad acht het gestelde als voormeld aannemelijk. Daarmee staat dan tevens vast dat het aangiftebiljet niet ter inspectie is binnengekomen binnen 60 dagen na de verstrekking daarvan, zoals artikel 22 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (LWB 1940) eist.
Artikel 15, tweede lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940, bepaalt voor dat geval dat de Raad de aanslag handhaaft, zoals hij laatstelijk is vastgesteld, voor zover niet aan de Raad de onjuistheid van de aanslag is gebleken.
6.3. In de bij de aangifte gevoegde winst- en verliesrekening komt als kostenpost betaalde rente aan banken voor tot een bedrag van Naf. 100.365,=. Bij brief van 10 oktober 1995 verzocht de Inspecteur onder meer om specificatie van deze kostenpost.
Op 7 november 1995 verzocht appellante om uitstel van beantwoording tot 10 december 1995. Bij brief van 7 maart 1996 heeft de Inspecteur appellante gerappelleerd. Op deze brief is niet gereageerd. Aldus heeft appellante niet voldaan aan de op haar rustende verplichting ingevolge artikel 25, tweede lid, van de LWB 1940, om, daartoe door de inspecteur uitgenodigd, inlichtingen te geven die tot staving van de aangifte kunnen dienen. Voormeld artikel 15, tweede lid, van voormelde Landsverordening geldt ook te dezen.
6.4. Appellante heeft in haar beroepschrift gesteld: “De post te specificeren “betaalde interest aan banken” ad Af. 100.365 moest eigenlijk als volgt te zijn gerapporteerd:
- betaalde interest aan banken 365
- betaalde interest aan subsidiarie companies 100.000
100.365
De betaalde interest aan subsidiarie companies was doorbelast aan N.V. X, gevestigd te Curaçao.”
6.5. De Raad acht een specificatie als voormeld onvoldoende om tot het oordeel te geraken dat de aanslag onjuist is vastgesteld. Zoals de inspecteur in zijn vertoogschrift heeft gesteld laat het door appellante gestelde immers de mogelijkheid onverlet dat de renteaftrek strijdt met het bepaalde in artikel 6, tweede lid, onder c, van de LWB 1940.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de aanslag dient te worden gehandhaafd, zodat de uitspraak op het bezwaar moet worden bevestigd.
7. De beslissing.
De Raad bevestigt de bestreden uitspraak.
mrs. Bijloos, Moltmaker en Groeneveld