ECLI:NL:ORBBNAA:1997:BU5564

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 april 1997
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1997-099
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over dividenduitkering en toepassing van tax holiday

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen belanghebbende X en de Inspecteur der Belastingen over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1990. De navorderingsaanslag, gedateerd op 31 juli 1995, betrof een zuiver inkomen van NAfl 65.831. X heeft tijdig beroep ingesteld tegen deze aanslag, maar heeft later een deel van zijn standpunt ingetrokken. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, waarop X heeft gereageerd met een verweerschrift. De zaak is behandeld op een zitting op 8 november 1996, waar zowel X als de Inspecteur aanwezig waren.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de Inspectie der Belastingen een onderzoek heeft ingesteld bij X over de jaren 1990 tot en met 1992. Dit onderzoek leidde tot een aantal correcties die door de Inspecteur zijn overgenomen, wat resulteerde in de navorderingsaanslag. Het geschil draait om de vraag of de dividenduitkering van X vrijgesteld is van inkomstenbelasting op basis van de tax holiday die voor de N.V. geldt. X stelt dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door geen vragen te stellen over de tax holiday tijdens eerdere controles.

De Raad overweegt dat X onvoldoende feiten heeft aangevoerd om aan te tonen dat er vertrouwen is gewekt dat de vrijstelling op de dividenduitkering van toepassing zou zijn. De Raad concludeert dat de dividenduitkeringen niet onder de vrijstelling vallen en dat de Inspecteur niet verplicht is om de uitkering om te zetten in een lening aan de vennootschap. Uiteindelijk verwerpt de Raad het beroep van X.

Uitspraak

Beschikking van 28 april 1997, nr. 1997-099
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding:
1.1. Aan X is over het jaar 1990 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, gedagtekend 31 juli 1995, naar een zuiver inkomen van NAfl 65.831,--.
1.2. Bij beroepschrift, bij de Raad ingekomen op 20 september 1995, mitsdien tijdig, heeft X tegen de navorderingsaanslag beroep ingesteld. X heeft het beroepschrift nader gemotiveerd bij brief bij de Raad ingekomen op 22 februari 1996.
1.3. Bij brief van 24 mei 1996, bij de Raad ingekomen op 27 mei 1996, heeft X zijn in het (nader gemotiveerde) beroepschrift subsidiair verdedigde standpunt ingetrokken.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, waarop de gemachtigde van X heeft gereageerd met een verweerschrift, waarna de Inspecteur nog een conclusie van dupliek heeft ingediend.
1.5. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 8 november 1996. Verschenen zijn X zelf en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur. Het standpunt van X is door de gemachtigde nader mondeling toegelicht. De Inspecteur heeft gepleit overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota.
2. Vaststaande feiten:
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. De Raad verwijst in de eerste plaats naar het overwogene in de beschikking van heden, nr. 1996/90, welke als bijlage bij de onderhavige beschikking is gevoegd en geacht moet worden daarin te zijn herhaald en ingevoegd.
2.2. Door de Inspectie der belastingen is bij X een onder~ zoek ingesteld over het tijdvak 1990 tot en met 1992. In het daarvan opgemaakte rapport van 27 maart 1995, wordt door de controlerend ambtenaar een aantal correcties voorgesteld, welke door de Inspecteur zijn overgenomen en op basis waarvan hij de onderwerpelijke navorderingsaanslag heeft opgelegd. Van belang is thans slechts de dividenduitkering door de N.V., waarvan X directeur-groot aandeelhouder is. Van deze dividenduitkering is een bedrag groot fl 17.876,-- aan 1990 toegerekend.
3. Geschil:
In geschil is of de dividenduitkering van inkomstenbelasting is vrijgesteld op grond van de voor de N.V. geldende taxholiday als omschreven onder 2.2 van de beschikking nr. -1996/90.
4. Standpunten van partijen:
4.1. Voor wat de standpunten van partijen betreft verwijst de Raad in de eerste plaats naar het overwogene onder 4.1 en 4.3 van de beschikking 1996/90.
4.2. X heeft voorts nog gesteld, dat de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd. In de voorafgaande jaren is er een onderzoek bij de N.V. ingesteld, waarbij door de controlerende ambtenaren geen vragen zijn gesteld met betrekking tot de tax-holiday of door hen in enige vorm twijfel aan de toepasselijkheid daarvan is geuit. Indien de Inspecteur tijdig had aangekondigd voor het jaar 1992 het beroep op de tax-holiday niet te zullen honoreren, had X haar fiscale beleid voor dat jaar, met name voor wat betreft de dividenduitkeringen, daaraan hebben kunnen aanpassen.
4.3. X bepleit voorts dat indien de Raad de dividenduitkering belast mocht oordelen, X in de gelegenheid wordt gesteld deze uitkering als een lening van de vennootschap te behandelen, waarbij een aflossingsschema met rentevergoeding wordt overeengekomen.
4.4. Naar de mening van de Inspecteur faalt het beroep van X op het vertrouwensbeginsel, aangezien het onderzoek waar X op doelt een specifieke loonbelastingcontrole betrof, waarbij andere belastingen niet aan de orde zijn gekomen. Het omzetten van de uitkering in een lening aan de vennootschap ligt volgens de Inspecteur buiten de bevoegdheid van de Raad. Tussen hem en de gemachtigde van X is ruimschoots overlegd om in deze tot een compromis te komen, zonder dat dit tot resultaat heeft geleid.
5. Overwegingen omtrent het geschil:
5.1. Uit de onder 1. 3 vermelde intrekking van het in het beroepschrift aangevoerde subsidiaire verweer met betrekking tot de toerekening een gedeelte van het in het jaar 1992 uitgekeerde dividend aan het jaar 1990, leidt de Raad af, dat met betrekking tot die toerekening tussen partijen -daargelaten de belastbaarheid - geen verschil van mening bestaat.
5.2. Voor wat betreft de toepassing van de vrijstelling verwijst de Raad naar zijn overwegingen 5.1, 5.2 en 5.3 van de beschikking nr. 1996/90. Uit het daar overwogene volgt, dat de dividenduitkeringen uit de N.V. evenmin in de vrijstelling kunnen delen.
5.3. Naar het oordeel van de Raad heeft X onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen, dat de Inspecteur bij X het vertrouwen zou hebben gewekt, dat de vrijstelling op de dividenduitkering van toepassing zou zijn. De Raad acht het aannemelijk, dat de kwestie bij een eerder gehouden controle loonbelasting niet aan de orde is gekomen en ook niet aan de orde behoefde te komen.
5.4. Aangezien de uitkering ook werkelijk is geschied onder de titel van dividenduitkering en deze uitkering naar het oordeel van de Raad belastbaar is, heeft de Raad niet de mogelijkheid goed te keuren, dat deze wordt omgezet in een lening van de N.V. aan X. De Raad merkt hierbij op, dat het X uiteraard vrij staat te onderzoeken of de Inspecteur alsnog bereid is met hem een regeling in de vorenbedoelde zin te treffen.
6. Beslissing:
De Raad verwerpt het beroep.
mrs. A.W.M. Bijloos, J. Moltmaker en J.W. Ilsink