Beschikking van 13 februari 1997, nr. 1996-005
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Op 4 juli 1994 heeft appellant als verhuisboedel ten invoer aangegeven een personenauto, merk Mazda, type Miata, bouwjaar 1993, kleur Classic Rood (hierna: de auto). Op het invoerdocument staat met de hand geschreven: “Geweigerd, voldoet niet aan 6 maanden.” Op 2 augustus 1994 heeft appellant de auto andermaal als verhuisboedel ten invoer aangegeven. Bij beschikking van 5 augustus 1994 heeft de inspecteur van appellant - kennelijk als zekerheid - een depotstorting van Af. 20.000,= verlangd, zulks - aldus een handgeschreven tekst op het document - “In afwachting beslissing inspecteur i.v.m. toepassing vrijstellingsartikel.”. Kennelijk in plaats van de depotstorting is namens appellant op 5 augustus 1994 een bankgarantie afgegeven, die op 5 februari 1995 zou eindigen en die voor die datum door de inspecteur is uitgewonnen. Bij beschikking van 29 maart 1995 heeft de inspecteur het verzoek om vrijstelling definitief afgewezen.
1.2. Tegen deze beschikking heeft appellant op 28 april 1995 bezwaar gemaakt. Bij beslissing (uitspraak) van 19 december 1995 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Bij beroepschrift van 18 januari 1996, op dezelfde dag bij de Raad ingekomen, heeft appellant beroep ingesteld tegen de beschikking op bezwaar. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 5 november 1996, gehouden op Aruba. De inspecteur is verschenen, appellant - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en deze met de daarbij behorende bijlagen als gedingstuk overgelegd.
2.1. Appellant is op 7 mei 1993 afgeschreven uit het bevolkingsregister van Aruba. In die tijd was hij werkzaam als musicus. Doorgaans verbleef hij in Miami (USA); hij was echter dikwijls op toernee. Appellant beschikte in de USA over een tijdelijke verblijfsvergunning die telkens met een jaar werd verlengd.
2.2. Appellant kocht de auto op 20 oktober 1993 in Miami. De koopopdracht en de factuur vermelden beide als adres van de koper: Cumana 78, Oranjestad, Aruba. Dat is het adres van de ouders van appellant. Sales-tax is niet in rekening gebracht, omdat de auto - aldus een door douaneambtenaar A opgetekende verklaring van de verkoper - “voorts export (was) verkocht waardoor geen “sales-tax” of andere Amerikaanse belastingen in rekening werden gebracht”. Appellant beschikte niet over een “certificate of title”en evenmin over een Amerikaanse nummerplaat voor de auto. De laatste termijn van US $ 1.000,= is in juni 1994 betaald. Toen de auto op 4 juli 1994 ten invoer werd aangegeven, stonden er 151 miles (243 km) op de teller.
2.3. Op 19 januari 1994 heeft appellant zich opnieuw laten inschrijven in het bevolkingsregister van Aruba. In maart 1994 is hij op Aruba in het huwelijk getreden. Op 29 juni 1994 is appellant naar Aruba teruggegaan en is hij gaan wonen bij zijn ouders op het adres B.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is de vraag of op de invoer van de auto de verhuisboedelvrijstelling van artikel 128, lid 1, aanhef en ten 8, aanhef en onderdeel d, van de Landsverordening I.U. en D., in verbinding met artikel 7 van het Landsbesluit UB art. 128. Appellant beantwoordt die vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2. De inspecteur stelt dat appellant nimmer zijn hoofdverblijf naar Miami heeft overgebracht, maar dat verblijf op Aruba heeft behouden, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 7, lid 1, van het Landsbesluit UB art. 128. Voorts stelt de inspecteur dat appellant de auto niet ten minste zes maanden voorafgaande aan de overbrenging in het buitenland in gebruik had, zodat evenmin is voldaan aan het bepaalde in lid 4 van meergemeld artikel. Appellant bestrijdt de stellingen van de inspecteur. Ook beklaagt hij zich erover dat de inspecteur de bankgarantie heeft uitgewonnen voordat definitief op het vrijstellingsverzoek was beslist. Dat laatste betwist de inspecteur niet, maar hij verdedigt zijn handelwijze door erop te wijzen dat hij de rechten van het land veilig moest stellen.
3.3. Appellant verzoekt de Raad “de afwijzing tot vrijstelling van invoerrechten met betrekking tot de Mazda Miata ongeldig te verklaren en alsnog vrijstelling van invoerrechten te verlenen en aan appellant het geïnde bedrag aan invoerrechten vermeerderd met rente en kosten terug te betalen”. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep.
4. Overwegingen omtrent het beroep
4.1. Blijkens het bepaalde in artikel 7, lid 4, van het Landsbesluit UB art. 128 kan de verhuisboedelvrijstelling worden toegepast indien onder meer is voldaan aan het vereiste dat de auto bij appellant in het buitenland, dus buiten Aruba, in gebruik was. Van gebruik in deze zin kan slechts worden gesproken indien appellant - ter bevrediging aan zijn behoefte aan een personenauto - zich bij voortduring of bij herhaling van de auto zou hebben bediend; vgl. RBB 2 maart 1992, nr. 1991/16, FED 1993/693.
4.2. Nu met de auto vanaf de koopdatum 20 oktober 1993 tot aan de aankomst op Aruba op 4 juli 1994 slechts 243 km is gereden, kan niet worden gezegd dat de auto tijdens die periode bij appellant in gebruik was in evenbedoelde zin. Reeds hierom heeft appellant geen recht op de verhuisboedelvrijstelling.
4.3. Het beroep is ongegrond en moet dus worden verworpen.
De Raad verwerpt het beroep.
mrs. A.W.M. Bijloos, J. Moltmaker en J.W. Ilsink