Beschikking van 15 september 1997, nr. 1995-052
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan appellante zijn voor het jaar 1994 drie op één aanslagbiljet (gedagtekend 31 oktober 1994) verenigde aanslagen in de grondbelasting opgelegd naar belastbare waarden van respectievelijk Naf. 240.000 (kad. nr. I), Naf. 3.532.200 (kad. nr. II) en nihil (kad. nr. III). Tegen deze aanslagen is appellante op 28 december in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. Bij beschikking van 7 maart 1995 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.2. Tegen die beschikking is appellante bij beroepschrift van 6 mei 1995, ingekomen bij de Rad op 19 mei 1995, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op Bonaire op 24 april 1997. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van appellante, alsmede Z namens de Inspecteur. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota ingediend en voorgedragen.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. De aanslag met kadastraal nummer I betreft een appartement gelegen in hotel A. Ter zitting is komen vast te staan dat de juistheid van deze aanslag niet in geschil is.
2.2. De beide andere aanslagen betreffen een perceel grond, groot 1.043 m2, met daarop gebouwd een winkelcentrum (kad. nr. II) en een perceel grond, groot 101 m2 (kad. nr. III). Blijkens een notariële akte van 13 juli 993 heeft appellante deze beide percelen gekocht en in eigendom verkregen van N.V. B te Bonaire.
2.3. Blijkens een onderhandse akte van 3 augustus 1993 heeft appellante de economische eigendom van de percelen verkocht aan N.V. C te Bonaire. Deze verkoop werd ingegeven door de afwijzing van het verzoek van appellante om toekenning van een tax-holiday in de zin van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw. Reden voor de afwijzing was dat slechts naar Antilliaans recht opgerichte vennootschappen in aanmerking komen voor een tax-holiday. Aan N.V. C is - bij landsbesluit van 2 maart 1994 – wel een tax-holiday toegekend. Dat slechts de economische eigendom werd overgedragen en niet (ook) de juridische vindt zijn grond in de wens overdrachtsbelasting te besparen.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of de aanslagen terecht aan appellante zijn opgelegd. Appellante beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Appellante stelt dat, nu zij de economische eigendom van de percelen grond aan N.V. C heeft voorgedragen, niet zij maar N.V. C hand moeten worden opgeslagen, zij het dat aan N.V. C een tax-holiday is toegekend, zodat in feite N.V. C evenmin had kunnen worden aangeslagen. In dit verband voert appellante tevens aan dat haar ten onrechte de verkochte tax-holiday is geweigerd.
3.3. De Inspecteur weerspreekt de stellingen van appellante.
3.4. Partijen doen hun voren omschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota’s. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Blijkens het bepaalde in artikel 12 van de Grondbelastingverordening 1908 is belastingplichtig hij die bij de aanvang van het belastingjaar het genot heeft van de onroerende goederen krachtens het recht van bezit of enig ander zakelijk recht. Aangezien vaststaat dat appellante op 1 januari 1994 het eigendomsrecht op de beide percelen grond had, zijn de aanslagen terecht aan haar opgelegd. Daaraan doet niet af dat zij de economische eigendom van de grond aan een ander had overgedragen; zij bleef immers eigenaar.
4.2. Wat betreft het afgewezen verzoek om toekenning van een tax-holiday moet te dezen worden uitgegaan van de formele rechtskracht van dat besluit. De belastingrechter is dienaangaande niet tot oordelen bevoegd. De desbetreffende klacht faalt derhalve.
4.3. Het beroep is ongegrond en moet dus worden verworpen.
De Raad verwerpt het beroep.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink