Beschikking van 14 oktober 1996, nr. 1996-048
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan X is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf. 79.854,. Bij beschikking van 7 maart 1995, heeft de Inspecteur het bezwaarschrift van X afgewezen.
1.2. Tegen de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift heeft X beroep bij de Raad ingesteld. Het beroepschrift is op 17 mei 1995, mitsdien tijdig, bij de Raad ingekomen. Op 5 september 1995 is het beroepschrift door X nog van een nadere motivering voorzien. De Inspecteur heeft vervolgens een vertoogschrift ingediend, bij de Raad ingekomen op 5 december 1995.
1.3. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 18 april 1996. Verschenen zijn de gemachtigde van X, die gepleit heeft overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, alsmede de Inspecteur, die zijn standpunt mondeling nader heeft toegelicht.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken het volgende komen vast te staan.
2.1. X leeft sinds 1985 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote, die in Nederland verblijft. In 1991 verbleef ook een studerende zoon van X in Nederland.
2.2. In zijn aangifte over 1991 heeft X als persoonlijke last op zijn inkomen in aftrek gebracht een bedrag van Naf. 46.183,40 wegens aan zijn echtgenote betaalde alimentatie. Dit bedrag is bij de aanslagregeling door de Inspecteur teruggebracht tot Naf. 19.200,.
2.3. Voorts heeft X in zijn aangifte over 1991 als buitengewone last in aftrek gebracht een bedrag van Naf. 11.478,86 wegens studiekosten van de zoon. Dit bedrag is bij de aanslagregeling door de Inspecteur teruggebracht tot Naf. 9.300,. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van X verklaard, dat met betrekking tot deze correctie tussen hem en de Inspecteur geen verschil van mening meer bestaat.
Het geschil betreft de vraag welk bedrag X op zijn inkomen in mindering kan brengen wegens alimentatie aan zijn echtgenote.
4. Standpunten van partijen:
4.1. Volgens de inspecteur heeft X niet aannemelijk gemaakt, dat het gehele bedrag van Naf. 46.183,40 bedoeld is om in het levensonderhoud van zijn echtgenote te voorzien. X heeft namelijk niet voldaan aan het verzoek van de inspecteur een afschrift van een vonnis of convenant over te leggen, waaruit de verschuldigdheid van dat bedrag zou kunnen blijken. Voorts is de mate van behoeftigheid van de echtgenote niet komen vast te staan, aangezien X geen verklaring omtrent haar inkomens- of vermogenspositie heeft opgestuurd.
4.2. X stelt, dat hij ter zake van de betaling aan zijn echtgenote van in totaal Naf. 46.183,40 voldoende bewijsstukken heeft overgelegd. In 1985 heeft hij met zijn echtgenote de afspraak gemaakt, dat zij maandelijks een bedrag van Naf. 4.000,per maand zou ontvangen. Gerekend naar de gemiddelde koers in 1985 (Naf. 100 Naf. 54,80) was dit in 1995 in verhouding tot zijn inkomen een redelijk bedrag. Dat de koers zich sindsdien niet gunstig ontwikkelde (in 1991 was de gemiddelde koers Naf. 100 Naf. 95.492), was uiteraard nadelig voor X, maar deed aan de gemaakte afspraak niet af. Een vonnis of convenant kan hij niet overleggen, aangezien dergelijke stukken niet bestaan.
Voorts heeft X gesteld, dat de communicatie met zijn echtgenote zeer sober is, maar dat via de kinderen bekend is, dat zij in Nederland geen dienstbetrekking heeft en in geen enkele vorm een sociale uitkering bijv. uit de bijstaand geniet.
5. Beoordeling van het geschil:
5.1. Naar het oordeel van de Raad heeft X voldoende aannemelijk gemaakt, dat de door hem in 1991 aan zijn echtgenote betaalde alimentatie voortvloeide uit een in 1985 tussen hen gemaakte afspraak en dat de hoogte van het bedrag in 1985 was afgestemd enerzijds op de draagkracht van X op dat moment en anderzijds op de behoefte aan levensonderhoud in Nederland van zijn echtgenote.
5.2. De behoefte aan levensonderhoud van de echtgenote zal in verband met de stijging van het prijsniveau in Nederland van 1985 tot 1991 eerder zijn toegenomen dan verminderd. De Raad acht het daarom niet onredelijk, dat X de in 1985 overeengekomen alimentatie ondanks de voor hem ongunstige koersenontwikkeling op hetzelfde niveau heeft gehandhaafd.
5.3. Aangezien tussen partijen niet in geschil is, da het bedrag van Naf. 46.183,40 door X ook werkelijk aan zijn echtgenote is betaald, heeft X dat bedrag, gelet op het hiervoor overwogene, terecht op zijn inkomen in mindering gebracht.
5.4. Het zuiver inkomen van X dient derhalve als volgt te worden berekend: aangegeven inkomenNaf. 105.204,persoonlijke lasten47.278,buitengewone lasten Naf. 9.300,af: 5% van Naf. 57.926,2.896,6.404,Zuiver inkomenNaf. 51.522,6.
De Raad vernietigt de beschikking van de inspecteur op het bezwaarschrift en vermindert de opgelegde aanslag tot een aanslag berekend naar een zuiver inkomen van Naf. 51.522,.
mrs. H. Warnink, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld