Beschikking van 20 maart 1995, nr. 1995-084
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan X is op 1 oktober 1993 een aanslag inkomstenbelasting 1991, aanslagnr. 32104, opgelegd naar een tabelinkomen van NAf 130.139,--.
1.2. Het door X tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur afgewezen bij beschikking van 13 mei 1994.
1.3. Tegen deze beschikking heeft X bij beroepschrift, bij de Raad ingekomen op 17 mei 1994, mitsdien tijdig, beroep ingesteld.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, waarop X heeft gereageerd met een verweerschrift, bij de Raad ingekomen op 22 juli 1994. Vervolgens heeft X bij brief, bij de Raad ingekomen op 2 augustus 1994, nog enkele stukken toegezonden.
1.5. De onder 1.4 vermelde bescheiden zijn door de secretaris van de Raad aan de Inspecteur toegezonden bij brief van 25 augustus 1994. De Inspecteur heeft geen dupliekschrift ingediend.
1.6. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 27 september 1994, waar zijn verschenen de gemachtigde van X alsmede de Inspecteur, die beiden hun standpunt nader mondeling hebben toegelicht.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Tot het gezin van X behoorden in 1991 behalve zijn echtgenote, een zoon en een dochter. Beide kinderen waren in 1991 16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar. In het jaar 1991 verbleven de kinderen in de U.S.A. voor studiedoeleinden. X heeft in dat jaar aan studiekosten betaald:
a. voor zoon US$ 36.000 á 1,79 NAf 64.440,--
b. voor dochter US$ 8.000 á 1.79 - 14.320,--
totaalNAf 78.760,--
2.2. X heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 1991 voormeld bedrag van NAf 78.760,-- waarvan na toepassing van de drempel een bedrag resteerde van NAf 72.103,--, als buitengewone last op zijn inkomen in mindering gebracht en aldus een zuiver inkomen aangegeven van NAf 60.036,--.
2.3. De Inspecteur heeft de studiekosten niet als buitengewone last aanvaard en mitsdien het zuiver inkomen van X op NAf 60.036,-- + NAf 72.103,-- NAf 132.139,-- vastgesteld, na toepassing van een kinderaftrek van NAf 2.000,- resulterend in een tabelinkomen van NAf 130.139,--.
2.4. X heeft een formulier overgelegd, met als omschrijving aan de voet: "W-2VI U.S. Virgin Islands Wage en Tax Statement 1993". In dat formulier wordt vermeld, dat zoon een bedrag aan loon van US$ 2.300 heeft verdiend bij Caribbean Quality Control Services Inc. Dit stuk heeft kennelijk betrekking op 1993, zoals ook blijkt uit een tevens overgelegde brief d.d. 29 juli 1994 van de voormelde werkgever. Het bedrag van US$ 2.300 is echter niet in overeenstemming met een tevens door X overlegde schema (dat niet is gedateerd of ondertekend en waarvan de herkomst onduidelijk is), waarin een overzicht wordt gegeven van de inkomsten van zoon over de jaren 1991 tot en met 1993. In dat schema staat voor 1993 met betrekking tot bedoelde werkgever een bedrag vermeld van US$ 2.800.
In de voormelde brief d.d. 29 juli 1994 deelt de werkgever voorts mede, dat zoon in 1991 (ook) een bedrag van US$ 2.300 heeft verdiend. Dit bedrag is in overeenstemming met eerderbedoeld schema.
Het geschil betreft de vraag of X slechts recht heeft op kinderaftrek, dan wel op aftrek van de studiekosten als buitengewone last.
4. Standpunten van partijen:
4.1. In zijn beroepschrift heeft X gesteld, dat de kinderen in 1991 geen recht hadden op studiefinanciering en/of kinderbijslag en dat hij de kinderen in dat jaar geheel heeft onderhouden.
Voorts heeft hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, stellende dat bij andere belastingplichtigen in een gelijke situatie wel een integrale aftrek van kosten is toegestaan. Subsidiair heeft X verzocht om analogische toepassing van de Nederlandse bepalingen omtrent kinderaftrek.
4.2. In zijn vertoogschrift heeft de Inspecteur betoogd, dat in een geval als het onderhavige, waarin de kinderen volledig door de belastingplichtige worden onderhouden, art. 23A, lid 1, letter b, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB 1943) voorschrijft dat de belastingplichtige kinderaftrek geniet. Krachtens de uitdrukkelijke bepaling van art. 16A, lid 1, letter a, LIB 1943 kan een belastingplichtige de kosten van levensonderhoud van een kind slechts als buitengewone last in aftrek brengen indien hij voor dat kind geen kinderaftrek geniet.
Met betrekking tot het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel heeft de Inspecteur opgemerkt, dat X geen gevallen heeft genoemd, waarin integrale aftrek is toegestaan.
Het subsidiaire verzoek van X acht de Inspecteur niet voor inwilliging vatbaar, aangezien de Nederlandse fiscale wetgeving hier niet van toepassing is.
4.3. In zijn verweerschrift heeft X nader gesteld, dat de kinderen in 1991 meer dan 10% van hun kosten van levensonderhoud zelf hebben verdiend. Ten bewijze daarvan heeft hij bij zijn onder 1.4 slotzin bedoelde brief enkele bescheiden overgelegd en bij die brief medegedeeld, dat nog andere documenten zullen worden toegezonden, zodra deze uit de U.S.A. zijn ontvangen.
Voorts heeft X ter staving van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel melding gemaakt van een door hem slechts met een bepaald i.d.-nummer aangeduide belastingplichtige aan wie integrale aftrek zou zijn verleend.
4.4. Met betrekking tot de door X nader overgelegde bescheiden heeft de Inspecteur ter zitting gesteld, dat deze haar op een zodanig laat tijdstip hebben bereikt, dat zij geen tijd meer heeft gehad zich daarop te bezinnen. zij verzoekt daarom de Raad deze stukken als tardief te beschouwen, dan wel haar alsnog in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
5. Beoordeling van het geschil:
5.1. In zijn beschikking van 7 juni 1988, nr. 29/88, heeft de Raad het volgende overwogen:
"De Raad verstaat alsdan onder "nagenoeg geheel op zijn kosten worden onderhouden" (in de zin van art. 23A, lid 1, onder b, LIB 1943) dat de belastingplichtige tenminste 90 % van die kosten voor zijn rekening neemt, met dien verstande dat het gedeelte van de totale onderhoudskosten dat door bijverdiensten of andere inkomsten van de ondersteunde niet ten laste van de belastingplichtige komt ten hoogste NAf 1.000,-- bedraagt. Indien de belastingplichtige zich aldus meer dan NAf 1.000,- of meer dan 10 % daadwerkelijk en aantoonbaar aan totale onderhoudskosten bespaart, heeft hij geen recht op kinderaftrek maar kan hij de uitgaven ter voorziening van het levensonderhoud als buitengewone lasten in mindering brengen."
5.2. De Raad motiveerde zijn beslissing o.m. door te wijzen op de scheefgegroeide verhoudingen tussen enerzijds de hier te lande geldende sedert jaar en dag ongewijzigde kinderaftrekfaciliteiten en anderzijds de steeds zwaarder wordende lasten van ouders, die zich opofferingen getroosten om hun kinderen, dikwijls in het buitenland en in gevallen als deze vrijwel steeds zonder studiebeurs of - financiering, een goede opleiding te doen genieten.
5.3. Met ingang van 1 januari 1995 is bij Landsverordening van 28 december 1994, P.B. 1994, No. 142, onder meer art. 23A LIB 1943 gewijzigd, waarbij in het eerste lid, onder b, juncto het derde lid, voor gevallen als het onderhavige de kinderaftrek is verruimd. In verband daarmee is er voor de belastingjaren 1995 en volgende geen plaats meer voor een beslissing als onder 5.1 bedoeld. In het belang van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is de Raad evenwel van oordeel dat die beslissing nog moet blijven gelden voor oudere belastingjaren en derhalve ook voor het onderhavige geval.
5.4. De door X overgelegde bescheiden zijn voor wat betreft aantal en inhoud zodanig beperkt, dat mede gelet op het tijdstip van toezending, de Raad van oordeel is, dat de Inspecteur zich over die bescheiden ter zitting had kunnen uitlaten. Er is dus geen reden deze bescheiden bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing te laten.
5.5. De Raad is voorts van oordeel, dat de meervermelde brief d.d. 29 juli 1994 voldoende aannemelijk maakt, dat zoon in 1991 een bedrag van US$ 2.300 á 1.79 NAf 4.117,-- heeft verdiend. Dit is minder dan 10 % van het als voor zoon opgevoerde bedrag aan kosten van NAf 64.440,--. De Raad acht het aannemelijk, dat Zoon door een bedrag van NAf 4.117,- bij te verdienen aan X ten minste NAf 1.000,-- aan onderhoudskosten heeft bespaard. X heeft derhalve, gelet op het onder 5.1 en 5.3 overwogene, voor het jaar 1991 recht op aftrek wegens buitengewone lasten voor wat betreft het onderhoud van zoon.
5.6. Aangezien X ten aanzien van zijn dochter geen stukken in het geding heeft gebracht, waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat X niet volledig in haar onderhoud voorzag, is zijn beroep in zoverre ongegrond. Voor de motivering hiervan verwijst de Raad naar zijn beschikking nr. 1994/81.
5.7. Ingevolge het vorenstaande moet het tabel-inkomen van X als volgt worden berekend:
Aangegeven inkomen 133.139
Persoonlijke lasten 1.000
133.139
Kosten zoon 64.440
door zoon zelf verdiend 4.117
buitengewone lasten 60.323
Drempel 5% van Naf. 132.139 6.607
53.716
Zuiver inkomen 78.423
Kinderaftrek 1000
Tabelinkomen 77.306
De Raad vernietigt de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift en vermindert de opgelegde aanslag tot een, berekend naar een tabelinkomen van Naf. 77.306,--.
mrs. Warnink, J.K. Moltmaker en Th. Groenenveld