ECLI:NL:ORBBNAA:1995:BU4939

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
19 mei 1995
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1994-052
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en boete bij belastingfraude

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1989, opgelegd aan X door de Inspecteur der Belastingen. De navorderingsaanslag, gedateerd 29 december 1993, bedraagt 66.855,10 aan belasting en 267.420,40 aan boete. X heeft tijdig beroep ingesteld tegen deze aanslag, maar is niet verschenen op de zitting. De Inspecteur heeft gepleit en de zaak is behandeld op 22 februari 1995. De Raad heeft vastgesteld dat X geen aangifte heeft gedaan en dat de navorderingsaanslag is opgelegd op basis van een boekenonderzoek. De Raad oordeelt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, maar vermindert de boete van 400% naar 200% omdat er verzachtende omstandigheden zijn, zoals het feit dat X voor het eerst in de fout is gegaan en de Inspectie eerder op de hoogte was van de commissies die aan X zijn uitbetaald. Uiteindelijk wordt de navorderingsaanslag verminderd met een totaalbedrag van 160.765,58.

Uitspraak

Beschikking van 19 mei 1995, nr. 1994-052
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan X werd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1989 opgelegd, gedagtekend 29 december 1993 ten bedrage van 66.855,10 aan belasting en 267.420,40 aan boete.
1.2. Tegen deze navorderingsaanslag heeft X bij beroepsschrift, bij de Raad ingekomen op 28 februari 1994, mitsdien tijdig, beroep ingesteld.
1.3. Nadat de Inspecteur een vertoogschrift had ingediend, heeft de gemachtigde van X bij brief van 1 december 1994 de Raad laten weten dat hij zich als zodanig terugtrekt.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 22 februari 1995. X is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. Wel is verschenen de Inspecteur, die heeft gepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Aan X werd bij gebreke van een aangifte op 22 september 1992 ambtshalve een definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van 76.848,=. In verband met een boekenonderzoek, ingesteld door de Belastingaccountantsdienst, werd de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van 200.000,=. Dit is het bedrag van het bij de definitieve aanslag vastgestelde belastbaar inkomen, vermeerderd met een bedrag van 98.233,= wegens ontvangen commissies en met een bedrag van 24.919,= "ter behoud van rechten mogelijk overige inkomsten". De aanslag werd nog verhoogd met een boete van 400%.
2.2. Op 1 juli 1987 werden opgericht N.V. X en N.V. Y. N.V. X ontwikkelt voor eigen rekening een time-share project. N.V. Y heeft tot doel time-share eenheden te verkopen. X was in 1989 financieel directeur van beide N.V.'s doch geen aandeelhouder. Uit hoofde van zijn functie als directeur van N.V. Y ontving hij een bepaalde commissie voor iedere verkochte time-share eenheid.
2.3. X ontving deze commissies niet rechtstreeks, maar aanvankelijk via een persoonlijke N.V, en later via een tussen N.V. X en N.V. Y opgerichte vennootschap onder firma. X heeft deze commissies niet aangegeven.
3. Geschil
Het geschil betreft de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Standpunt van X:
4.1.1. X meent in de eerste plaats dat de navordering niet terecht is, aangezien de commissies zijn behaald met de exploitatie van hotel Z, waaraan een tax holiday was verleend. N.V. X is eigenares van dat hotel en N.V. Y is aandeelhouder van N.V. X.
4.1.2. In de tweede plaats maakt de Inspecteur volgens X misbruik van zijn bevoegdheden voor zover hij navordert "ter behoud van rechten", derhalve kennelijk zonder daartoe enige aanleiding te hebben.
4.1.3. In de derde plaats meent X, dat de boete van 400% onrechtmatig is, omdat geen sprake is van opzettelijk en bewust ontgaan van inkomstenbelasting. X meende op grond van mededelingen van de toenmalige adviseurs van N.V. Y dat de uitkeringen vielen onder de tax holiday van N.V. X waarmee N.V. Y tevens een vennootschap onder firma was aangegaan.
4.2. standpunt van de Inspecteur
4.2.1. De Inspecteur vermeldt een aantal redenen, waarom naar zijn mening de commissies niet zijn aan te merken als dividenden of andere winstuitkeringen, o.m. omdat de commissies niet afhankelijk waren van de winst maar van de bruto-omzet. Nog afgezien daarvan was X in 1989 geen aandeelhouder en waren de commissies niet afkomstig van N.V. X maar van N.V. Y en N.V. Y genoot geen tax-holiday. De Inspecteur stelt dat de vennootschap onder firma tussen N.V. X en N.V. Y is aangegaan met uitsluitend als doel de commissies aan X (e.a.) belastingvrij te kunnen uitkeren. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen X is door B verklaard, dat de vof-constructie door hun fiscale afdeling werd afgewezen. De Inspecteur wijst er nog op, dat X niet alleen de onderhavige commissies niet heeft aangegeven, doch dat hij in het geheel geen aangifte heeft gedaan.
4.2.2. Voor wat betreft het "ter behoud van rechten" nagevorderde bedrag merkt de Inspecteur op, dat dit bedrag verband houdt met bij het boekenonderzoek van de Belastingaccountantsdienst geconstateerde winst op onroerend goed transacties. De Inspecteur beschrijft een aantal van deze transacties, waarvan er één in 1989 een winst opleverde van 97.937,50. Het nagevorderde bedrag is dus in feite nog veel te laag. De Inspecteur geeft een aantal argumenten voor zijn standpunt, dat deze winst belast is als andere opbrengst van arbeid.
4.2.3. Volgens de Inspecteur dient de boete op 400% te worden gehandhaafd, aangezien
a. N.V. Y (waarvan X financieel directeur was) door de Inspecteur bij brief van 15 mei 1989 op de hoogte was gesteld van diens standpunt inzake de belastbaarheid van de commissies;
b. externe adviseurs, m.n. de accountant van N.V. X, gewezen hebben op het feit, dat de commissies niet onder de tax holiday vielen;
c. X in het geheel geen aangifte heeft gedaan;
d. in verband met het vorenstaande en gelet op het feit, dat X ook in de latere jaren de commissies niet heeft aangegeven, sprake is van een ernstige en omvangrijke fraude.
4.2.4. Wel is de Inspecteur van mening, dat de aard van de correctie met betrekking tot de winst op onroerend goed transacties van 24.919,= in eerste instantie onvoldoende duidelijk is gemaakt, zodat de daarover berekende boete niet in stand kan blijven.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. X die wel deugdelijk is opgeroepen, is desondanks niet op de zitting verschenen en heeft derhalve het door de Inspecteur in zijn vertoogschrift en pleitnota gestelde, zoals hierboven onder 4.2. samengevat, niet weersproken. De standpunten van de Inspecteur komen de Raad aannemelijk voor, zodat de Raad de navorderingsaanslag zal handhaven, behoudens voor wat betreft hetgeen met betrekking tot de boete zal worden overwogen.
5.2. In overeenstemming met het gestelde onder 4.2.4. dient de boete te worden verminderd met 24.919/123.152 x 267.420,40=54.110,76.
5.3. Met betrekking tot de resterende boete is de Raad van oordeel, dat een boete van 400% zodanig hoog is, dat deze slechts moet worden opgelegd indien er geen enkele verzachtende omstandigheid aanwezig is. Een dergelijke omstandigheid kan gelegen zijn in het feit, dat een belastingplichtige zich voor het eerst aan belastingfraude schuldig heeft gemaakt. In het onderhavige geval is niet gepleegd. ZIN LOOPT NIET Voorts neemt de Raad in aanmerking dat de Inspectie der Belastingen blijkens de brief van 15 mei 1989 (zie onder 4.2.3. sub a) ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag in 1992 reeds op de hoogte was dat er commissies werden uitbetaald, maar daaraan toen nog geen consequenties voor de hoogte van die aanslag verbond. Op grond van deze omstandigheden acht de Raad een vermindering van de boete tot 200% op zijn plaats. De boete dient derhalve nog te worden verminderd met een bedrag van 1/2 x (267.420,40 - af 54.110,76) = 106.654,82. De aanslag dient derhalve in totaal te worden verminderd met 160.765,58.
6. Beslissing
De Raad vermindert de navorderingsaanslag met een bedrag van 160.765,58.
mrs. H. Warnink J.K. Moltmaker, J.W. Ilsink