ECLI:NL:ORBBNAA:1995:BU4881

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
31 januari 1995
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1993-038
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Warnink
  • A. Moltmaker
  • J. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbelasting en dienstbetrekking van artiesten in het kader van fund-raising activiteiten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen X en de Inspecteur der Belastingen over de naheffingsaanslag loonbelasting voor het belastingjaar 1993. X, die een dierentuin heeft opgericht, heeft artiesten ingehuurd voor benefietoptredens. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd op basis van de geldswaarde van verstrekte vliegtickets en accommodatie aan de artiesten. X heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, stellende dat er geen sprake was van loon in de zin van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LLB 1976) omdat de artiesten geen honorarium ontvingen, maar enkel vergoedingen voor gemaakte kosten. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er tussen X en de artiesten een dienstbetrekking bestond, ondanks het ontbreken van een gezagsverhouding. De Raad oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de vergoedingen als loon moesten worden aangemerkt. De Raad vernietigde de beschikking van de Inspecteur en de naheffingsaanslag, omdat de geldswaarde van de verstrekkingen niet als loon kon worden aangemerkt, gezien de stelling van X dat de besparing nihil was. De Raad concludeerde dat het gelijk aan X was, waardoor de overige stellingen van X geen bespreking meer behoefden.

Uitspraak

Beschikking van 31 januari 1995, nr. 1993-038
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan X is over het jaar 1993 met dagtekening 14 januari 1993, een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd van NAf. 3000,=, zonder verhoging.
1.2. Het door X tijdig ingediende bezwaarschrift is bij beschikking van de Inspecteur van 30 maart 1993 afgewezen.
1.3. Tegen de beschikking van de Inspecteur heeft Y als gemachtigde van X beroep ingesteld. Het beroepsschrift is op 18 mei 1993, mitsdien tijdig, bij de Raad ingekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, waarna X een verweerschrift heeft ingediend.
1.5. De zaak is behandeld op de zitting van 30 september 1994. Daar zijn verschenen de gemachtigde van X, vergezeld van de voorzitter van X en twee andere bestuursleden, alsmede de Inspecteur vergezeld van R. Gemachtigde heeft gepleit volgens een door hem overgelegde pleitnota. De Inspecteur heeft zich over de pleitnota uitgelaten en heeft zijn standpunt nader toegelicht.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. X is in 1987 begonnen met de inrichting van een dierentuin. De benodigde fondsen verkregen uit entreegelden en zogenaamde fund-raisings. X heeft enkele personen in dienstbetrekking. Het bestuur van X bestaat uit vrijwilligers.
2.2. Op 23 december 1992 werd door tussenkomst van een artiestenbemiddelingsbureau een overeenkomst gesloten tussen X en een orkest betreffende optredens op 29 en 30 januari 1993. Voor de optredens werd geen honorarium overeengekomen, zij waren belangeloos ten behoeve van X.
Van de overeenkomst maakten onder meer de volgende voorwaarden deel uit:
" - Vliegtickets voor een X aantal personen.
- 5 suites voor orkest en manager (verschillende musici zullen bij elkaar op de kamer slapen om kosten te drukken)
- 2 suites + ontbijt
De lunch- en dinerkosten werden voor eigen rekening genomen door de leden van het gezelschap.
2.3. De vliegticket en de accommodatie zijn rechtstreeks door de sponsors van de evenementen aan de artiesten ter beschikking gesteld. De luchtvaartmaatschappij die de vliegtickets heeft verstrekt is een buitenlandse maatschappij zonder vestiging te T.
2.4. Het werkschema van de artiesten luidde als volgt:
Maandag 25 jan 18.00 aankomst
Dinsdag 26 jan afhalen instrumenten en uitpakken
Woensdag 27 jan vrij
Donderdag 28 jan Geluid/licht repetitie 's middags lesgeven
Vrijdag 29 jan Optreden
Zaterdag 30 jan 's morgens lessen bij het koor Z 's middags geluid/ lichtrepetitie
2.5. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd naar de geldswaarde van de verstrekte vliegtickets en accommodatie. Hij heeft de waarde van die verstrekkingen op NAf. 27.000,= gesteld. Na brutering tegen een tarief van 10 procent werd de aanslag berekend op NAf. 3000,=.
3. Geschil
In geschil is of de door X aan het gezelschap verstrekte vliegtickets en accommodatie moeten worden beschouwd als loon in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening op de loonbelasting 1976 en zo ja, tot welk bedrag. Indien voormelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is voorts in geschil of de Inspecteur door de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen handelde in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4. Standpunt van partijen
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken, waartoe de overgelegde pleitnota behoort. Zakelijk weergegeven luidt het standpunt van:
4.1. X:
- Artikel 3, tweede lid, onder d., van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (hierna LLB 1976), is niet van toepassing op artiesten die een benefiet optreden verzorgen. Aan toepassing van artikel 6 van die verordening wordt dan niet meer toegekomen.
- Er is in casu geen voordeel uit dienstbetrekking verkregen, omdat geen sprake is van honorarium, maar van een vergoeding van een gedeelte van de kosten verband houdende met de reis naar A.
- Indien sprake is van niet in geld verkregen loon in de zin van artikel 6, eerste lid, tweede volzin, LLB 1976, dient die geldswaarde gesteld te worden op de genoten besparing. In casu is die besparing nihil.
- De Inspecteur heeft geen naheffingsaanslagen opgelegd aan club D gevestigd te T ter zake van optredens van orkest onder dezelfde voorwaarden als in het onderhavige geval. In 1994 kwam Danstheater S over voor fundraising activiteiten ten behoeve van de dierentuin. KABNA betaalde voor deze activiteit. Een naheffingsaanslag bleef achterwege, omdat het hier een culturele uitwisseling betrof. In het licht van deze gevallen handelt de Inspecteur willekeurig, althans in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen.
- In het verleden hanteerde de Inspecteur het beleid om de betaalde gage als bruto-loon aan te merken en daarover te heffen. De door de artiest buiten de gage om, apart in rekening gebrachte verblijfkosten vielen derhalve buiten de heffing van loonbelasting. De Inspecteur handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in afwijking van voormeld beleid de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen.
4.2. Inspecteur:
De optredende artiesten stonden krachtens artikel 3, tweede lid, letter d, LLB 1976 in dienstbetrekking tot X. Zij genoten een beloning in natura in de vorm van een gedeeltelijk betaalde vakantie te T. Uit de contracten volgt dat er wel degelijk een gezagsverhouding bestond tussen de artiesten en X als opdrachtgever.
Ter zitting heeft de Inspecteur aan voormeld standpunt nog toegevoegd, zakelijk weergegeven: In het geval van het orkest wilde men loonbelasting naheffen, maar was men te laat. Er is een algemeen bekende brief bij de promoters die aangeeft dat er loonbelasting wordt geheven op de wijze zoals het hier is gebeurd. Zo'n brief is er ook voor 1993. De LLB 1976 kent geen uitzondering op het loonbegrip voor vergoedingen van kosten tot verwerving van het loon, zoals de Wet op de loonbelasting 1964 die kent. Kostenvergoedingen behoren derhalve tot het loon. De geldswaarde daarvan komt niet aan de orde.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Naar het oordeel van de Raad bestond tussen X en de tot het optredende gezelschap behorende artiesten, tot wie de Raad de meereizende managers rekent, een dienstbetrekking uit hoofde van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de LLB 1976. Het eventuele ontbreken van een gezagsverhouding doet aan voormeld oordeel niet af.
5.2. Naar de Raad oordeelde in zijn beschikking van 23 november 1990, levert een vergoeding, voor zover die kan worden geacht te strekken tot bestrijding van de door de werknemer te maken kosten tot verwerving van de opbrengst van de in dienstbetrekking verrichte arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, geen voordeel op en behoort deze dus niet tot het loon.
5.3. Aangezien artikel 6, eerste lid, van de LLB 1976 er van uitgaat dat al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt verkregen in beginsel loon vormt, is het aan de inhoudingsplichtige om te bewijzen dat een aan de werknemer verstrekte vergoeding voor kosten, gelet op hetgeen onder 5.2. is overwogen, geen bevoordeling inhoudt en derhalve geen loon vormt.
5.4. Voor een artiest, in de zin die de Raad in rechtsoverweging 5.1. aan dat begrip toekent, zullen de kosten van het vervoer naar de plaats van het optreden en, indien de reisafstand zulks meebrengt, accommodatie aldaar tot de kosten als bedoeld onder 5.2. behoren. X heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de artiesten, met uitzondering van Q, niet meer verstrekt is dan een vergoeding voor voormelde kosten. In voormeld oordeel ligt besloten dat de Raad verwerpt de stelling van de Inspecteur dat een gedeeltelijk gratis vakantie verstrekt werd, zulks gezien het werkschema vermeld onder de vaststaande feiten ad. 2.4.
5.5. Ten aanzien van de artiest Q lijdt het vorenoverwogene uitzondering, omdat zijn echtgenote, kennelijk zonder enige zakelijke betrokkenheid bij de optredens, een vliegticket en accommodatie kreeg.
5.6. X heeft dienaangaande gesteld dat de geldswaarde dient te worden gesteld op de besparing, nu het betreft in natura genoten voordelen welke niet te gelden gemaakt kunnen worden. In casu is naar haar stelling geen sprake van een besparing. De Inspecteur heeft bestreden dat het begrip geldswaarde in artikel 6, eerste lid, LLB 1976 de besparing omvat. In zijn hiervoor vermelde beschikking van 23 november 1990 oordeelde de Raad dat als geldswaarde van een maaltijd slechts kan worden beschouwd de daardoor optredende besparing op de voedingskosten. In dat oordeel ligt besloten dat in natura genoten voordelen welke niet te gelden gemaakt kunnen worden dienen te worden gesteld op de voor de werknemer optredende besparing. Naar het oordeel van de Raad is in casu sprake van in natura genoten voordelen welke niet te gelden gemaakt kunnen worden. Aangezien X onweersproken gesteld heeft dat de besparing nihil is, kan ter zake van dit loon geen belasting geheven worden.
5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan X is, zodat haar overige stellingen geen bespreking meer behoeven.
6. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift en vernietigt de opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting.
mrs. Warnink, Moltmaker, Groeneveld