ECLI:NL:ORBBNAA:1993:BU4520

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 oktober 1993
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1990-023
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen inzake inkomstenbelasting en vermogensvergelijking

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen met betrekking tot de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1984. De belanghebbende, aangeduid als X, heeft aangifte gedaan van een zuiver inkomen van 8.504,71, maar de Inspecteur heeft dit inkomen verhoogd op basis van een controle-rapport. De Raad voor de Rechtspraak heeft in eerdere zittingen vastgesteld dat de administratie van X onvoldoende betrouwbaar is om als basis te dienen voor de vaststelling van het inkomen. De Raad heeft de zaak behandeld op 13 mei 1993, waarbij X en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de Inspecteur. De Raad heeft geconcludeerd dat de boekhouding van X geen betrouwbaar beeld geeft van de ontvangsten en dat de geboekte uitgaven onvoldoende door bescheiden worden gedekt. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat V, de onderneming van X, als een bron van inkomen kan worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de Raad de beschikking van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van 10.500, berekend naar een zuiver inkomen.

Uitspraak

Beschikking van 21 oktober 1993, nr. 1990-023
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. De Raad verwijst in de eerste plaats naar zijn tussenbeschikking van 29 november 1991, waarvan de inhoud geacht wordt hier te zijn ingevoerd.
1.2. Bij brief, bij de Raad ingekomen op 13 februari 1992, heeft X zijn standpunten nader uiteengezet en gereageerd op het door de Inspecteur overgelegde controlerapport van het Belastingaccountantsbureau d.d. 22 augustus 1988 (hierna: het controle-rapport) en het door de Inspecteur gestelde in zijn pleitnota ter zitting van de Raad van 29 november 1991.
1.3. Bij brief, bij de Raad ingekomen op 6 juli 1992, heeft de Inspecteur bericht, dat de door de Raad gevraagde afschriften van de aanslagbiljetten en beschikkingen op de bezwaarschriften niet kunnen worden overgelegd, aangezien de inspectie in de regel geen afschriften van deze stukken bewaart. Voorts heeft hij te kennen gegeven een tweede mondelinge behandeling op prijs te stellen.
1.4. De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 13 mei 1993. Verschenen zijn X, vergezeld van zijn gemachtigde I, alsmede de Inspecteur. Aangezien de Inspecteur ter zitting niet in staat was de berekening van de aanslag, zoals die luidt na de verleende vermindering, voldoende toe te lichten, heeft de Raad beslist, dat de Inspecteur daartoe alsnog binnen een maand na de zitting in de gelegenheid wordt gesteld en dat X daarop mag reageren, waarna de Raad de zaak zal afdoen.
1.5. Bij brief, bij de Raad ingekomen op 19 mei 1993, heeft de Inspecteur een berekening overgelegd van het zuiver inkomen waarop de oorspronkelijke aanslag en aanslag zoals deze luidt na de verleende vermindering is gebaseerd.
1.6. Bij brieven, bij de Raad ingekomen op 29 juni 1993 en 26 juli 1993, heeft X zijn standpunt nader uiteen¬gezet.
2. Vaststaande feiten
2.1. Voor het jaar 1984 heeft X aangifte gedaan van een zuiver inkomen van 8.504,71, t.w. het verschil tussen de opbrengst van arbeid van zijn echtgenote van 23.725,- en het verlies van V van 15.220,29.
2.2. In het BAB-rapport werd het aangegeven zuiver inkomen verhoogd met een bedrag van 22.073,- (t.w. de som van het berekende negatief privé van 473,- en een norm-inkomen van 21.600) tot in totaal 30.577,-.
2.3. De oorspronkelijke aanslag is opgelegd naar een zuiver inkomen van 29.577,-, t.w. de som van de opbrengst van arbeid van de echtgenote van X van 23.725,- en een bedrag van 6.852,- als winst V. Deze winst vormt het verschil tussen het in het BAB-rapport berekende inkomen van 30.577,- en de opbrengst van arbeid van de echtgenote van X van 23.725,-.
2.4. De Inspecteur heeft vervolgens de oorspronkelijke aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een zuiver inkomen van 23.225,-, t.w. de opbrengst van arbeid van de echtgenote van X 23.725,-, verminderd met 500,- verwervingskosten. De winst V heeft hij op nihil gesteld, omdat naar zijn mening V geen bron van inkomen is.
3. Standpunt van de Inspecteur
3.1. In overeenstemming met het gestelde in het controle-rapport is de Inspecteur van mening, dat de boekhouding van X geen betrouwbaar beeld geeft van de ontvangsten en dat de geboekte uitgaven onvoldoende door bescheiden worden gedekt. De boekhouding vormt volgens de Inspecteur derhalve geen betrouwbare basis voor de berekening van het inkomen van X.
3.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat V geen bron van inkomen is in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB 1943). Gelet op kleinschaligheid en de jarenlange verliezen, ontbreekt naar zijn mening enig uitzicht op een blijvend positief resultaat. Verliezen uit dien hoofde kunnen derhalve niet in mindering van het inkomen worden gebracht. Hij heeft bij beschikking op het bezwaarschrift slechts het inkomen van de echtgenote van X in de heffing betrokken.
4. Standpunt van X
4.1. X bestrijdt dat zijn boekhouding ondeugdelijk is. Hij heeft daar zonder enig probleem de bij het beroepsschrift behorende opgaven uit kunnen distilleren. Het BAB heeft bovendien de administratie van zijn echtgenote nooit bekeken.
4.2. X betwist voorts de uitkomsten van de vermogensvergelijking en de hoogte van het in het controle-rapport aangenomen norm-inkomen.
4.3. X betwist de stelling van de Inspecteur, dat V geen bron van inkomen is. Van 1966 tot 1978 heeft hij van de opbrengst ervan geleefd. Door de omstandigheden te Q en de conjuncturele situatie is het een aantal jaren slecht gegaan, maar de laatste jaren maakt hij weer winst. De investering in de inventaris schat hij op ongeveer 100.000 (nieuwwaarde). Voorst draait N.V. M op de faciliteiten van V. De onderneming is dus minder kleinschalig dan de Inspecteur veronderstelt.
4.4. X meent dat met de door zijn echtgenote gemaakte onkosten rekening moet worden gehouden, alsmede met medische kosten en studiefinancieringskosten.
4.5. Voorts merkt X nog op, dat de Inspecteur verzuimd heeft de in art. 8, letter l, LIB 1943 bedoelde aftrek toe te passen.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Op grond van hetgeen door X dienaangaande is gesteld, is de Raad met hem van mening, dat V als een bron van inkomen kan worden aangemerkt.
5.2. Het door de Inspecteur, in navolging van het controle-rapport ingenomen standpunt, dat de administratie van X onvoldoende betrouwbaar is om als basis te dienen voor de vaststelling van het inkomen, wordt naar het oordeel van de Raad door X, gelet op het feit, dat de vermogensvergelijking een negatief privé opleverde, onvoldoende weerlegd.
5.3. Aangezien de Raad enerzijds van oordeel is, dat V als een bron van inkomen kan worden aangemerkt, doch anderzijds het standpunt van de Inspecteur volgt, dat de boekhouding van X als basis voor de winstberekening onvoldoende betrouwbaar is, beschikt de Raad over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of V in 1984 verliesgevend was, doch dat X in staat is geweest tezamen met zijn echtgenote ten minste een inkomen te verwerven ter grootte van het norm-inkomen.
5.4. Dat het norm-inkomen van X sedert 1978 elk jaar met een bedrag van 200 per maand is toegenomen zoals in het controle-rapport wordt verondersteld, uitgaande van een norminkomen in 1978 van 7.200 per jaar, acht de Raad, gegeven de door X gevoerde staat, niet aannemelijk. De Raad zal ervan uitgaan, dat het norm-inkomen van X van 1978 tot en met 1984 niet meer is gestegen dan overeenkomt met de op die jaren betrekking hebbende indexcijfers voor de kosten van levensonderhoud. Naar de Raad uit eigen wetenschap bekend is, wijzen deze indexcijfers uit, dat de kosten van levensonderhoud van 1978 tot en met 1984 een stijging vertoonden van ruim 53%. De Raad neemt daarom aan, dat het norm-inkomen van X in 1984, gelet op de omstandigheden van dit geval, op rond 11.000 kan worden gesteld.
5.5. Het zuiver inkomen dient derhalve als volgt te worden berekend:
arbeidsinkomen echtgenote 23.725
af: verlies V 12.225
verwervingskosten echtgenote 500
12.725
11
500
10.5
6. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift en vermindert de aanslag tot een bedrag, berekend naar een zuiver inkomen van 10.500.
mrs. H. Warnink, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink