Beschikking van 7 juni 1991, nr. 1991-007
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan NV X is op 3 mei 1982 een aangiftebiljet winstbelasting voor het jaar 1981 verstrekt. Dit biljet is, ingevuld en ondertekend, op 1 september 1982 bij de Inspecteur terugbezorgd. De aangegeven winst bedroeg f 171.227,85.
1.2. Aan NV X werd vervolgens een op 8 september 1982 gedagtekende -voorlopige (Inspecteur) of definitieve (NV X)- aanslag opgelegd naar een winst van f 171.200.
1.3. Naar aanleiding van een boekenonderzoek door het Belastingaccountantsbureau (BAB) werd aan NV X een op 22 april 1987 gedagtekende -definitieve (Inspecteur) of navorderings- (NV X)- aanslag opgelegd naar een winst van f. 228.500.
1.4. Ter zake van laatstbedoelde aanslag werd aan NV X op 30 januari 1990 een dwangschrift betekend. Partijen zijn het erover eens dat NV X eerst door deze betekening kennis kreeg van die aanslag.
1.5. Bij brief van 26 maart 1990, zo begrijpt de Raad, heeft NV X bezwaar gemaakt tegen die aanslag. Bij brief van 10 april 1990, zo begrijpt de Raad, heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op dat bezwaarschrift. Hij heeft afwijzend beschikt.
1.6. Op 30 mei 1990 is bij de Raad ingekomen een beroepschrift van NV X, gericht tegen de onder 1.3 bedoelde aanslag. Voor het geval die aanslag als een primitieve aanslag moet worden beschouwd, merkt de Raad dit beroepschrift aan als te zijn gericht tegen de onder 1.5 bedoelde uitspraak op het bezwaarschrift. Het vertoogschrift van de Inspecteur is op 25 juni 1990 bij de Raad ingekomen.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de Raad van 20 november 1990, gehouden op Curaçao. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van NV X, alsmede de Inspecteur.
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. NV X drijft een onderneming. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de handel in automobielen, pleziervaartuigen en motoren en het exploiteren van een garagebedrijf.
2.2. In het onderhavige belastingjaar bedroeg de bruto-winst volgens de boekhouding van NV X 24 percent van de kostprijs van de omzet.
2.3. Na een boekenonderzoek door het BAB stelde de Inspecteur zich op het standpunt dat het bruto-winstpercentage 25 zou moeten bedragen en dat dus te weinig winst was aangegeven.
2.4. Aan de thans in geschil zijnde aanslag ligt de volgende winstberekening ten grondslag:
aangegeven winst 171.228
Correcties
meer bruto-winst 44.143
minder afschrijving debiteuren 2.830
minder lonen en salarissen 10.362
vastgestelde winst 228.563
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen:
3.1. Het geschil betreft de rechtmatigheid van de aanslag.
3.2. Primair stelt NV X dat het de Inspecteur -gelet op het bepaalde in de artikelen 27 en 28 van de Landsverordening (tekst 1981) - niet was toegestaan een voorlopige aanslag op te leggen, zodat de onder 1.2 bedoelde aanslag als een definitieve aanslag moet worden aangemerkt. Volgens NV X moet de in geschil zijnde aanslag dan worden gekwalificeerd als een navorderingsaanslag als bedoeld in Hoofdstuk V van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (hierna: de Landsverordening). Aangezien op 22 april 1987 de termijn voor navordering was verstreken, dient de aanslag te worden vernietigd, aldus NV X.
3.3. De Inspecteur bestrijdt de primaire stelling. Hij meent wel bevoegd te zijn geweest een voorlopige aanslag op te leggen en is dan ook van oordeel dat de thans in geschil zijnde aanslag als de definitieve aanslag moet worden beschouwd, die op 22 april 1987 nog rechtsgeldig kon worden opgelegd.
3.4. Subsidiair stelt NV X dat de Inspecteur zijn standpunt dat het bruto-winstpercentage 25 moet zijn, niet heeft onderbouwd. Bovendien, zo voert NV X aan, is het verschil tussen 25 en 24 verwaarloosbaar klein. NV X wijst erop dat haar boekhouding geen gebreken vertoonde.
3.5. De Inspecteur houdt staande dat de bruto-winst correctie behoefde en dat deze correctie terecht is aangebracht.
4. Conclusies van partijen:
4.1. Het beroep van NV X strekt primair tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een winst van f. 184.420,.
4.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak, althans tot handhaving van de bestreden aanslag.
5. Overwegingen omtrent het geschil:
5.1. Voor de wijziging van artikel 28, lid 1, van de Landsverordening bij de Landsverordening van 4 september 1985, PB 1985, nr. 109, welke wijziging per 1 januari 1986 van kracht is geworden, kende de Landsverordening wat betreft de mogelijkheden tot het opleggen van voorlopige aanslagen - voor zover thans van belang - het volgende systeem.
5.1.1. De aangifte - dat wil zeggen: de echte aangifte in de zin van de Landsverordening - is niet gedaan binnen de eventueel door de Inspecteur verlengde termijn van zestig dagen na de verstrekking van het aangiftebiljet (artikel 22, leden 1 en 3, van de Landsverordening).
5.1.1.1. Artikel 24 van de Landsverordening schrijft in een dergelijk geval voor dat een voorlopige aangifte moet worden gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 28, lid 1, van de Landsverordening kan de Inspecteur overeenkomstig die voorlopige aangifte een voorlopige aanslag opleggen.
5.1.1.2. Is verzuimd een voorlopige aangifte te doen, maar is wel, zij het te laat, een aangifte (in de zin van de Landsverordening) gedaan, dan geeft artikel 28, lid 3, van de Landsverordening de Inspecteur de mogelijkheid om desondanks een voorlopige aanslag op te leggen overeenkomstig de aangifte.
5.1.2. De aangifte (in de zin van de Landsverordening) is wel tijdig gedaan.
5.1.2.1. Voor de onder 5.1 bedoelde wetswijziging had de Inspecteur niet de mogelijkheid een voorlopige aanslag overeenkomstig de tijdig ingediende aangifte op te leggen.
5.1.2.2. Na die wetswijziging heeft hij die mogelijkheid wel.
5.2. De Raad stelt vast dat de aangifte die NV X op 1 september 1982 bij de Inspecteur heeft ingediend, moet worden aangemerkt als een aangifte in de zin van artikel 20 van de Landsverordening en niet als een voorlopige aangifte in de zin van artikel 24 van die verordening. Partijen hebben daarover trouwens ook geen verschil van mening.
5.3. Op 3 mei 1982 heeft de Inspecteur aan NV X een aangiftebiljet winstbelasting 1981 verstrekt. Dit biljet had binnen zestig dagen, dus uiterlijk op 2 juli 1982, moeten zijn terugbezorgd. Het werd echter op 1 september 1982 terugbezorgd. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur de termijn had verlengd. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat de aangifte te laat is gedaan.
5.4. Onder 5.1.1.2. is uiteengezet dat de Inspecteur in zulk een geval de mogelijkheid heeft een voorlopige aanslag op te leggen. Vastgesteld moet dan worden dat hij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De op 8 september 1982 gedagtekende aanslag is derhalve een voorlopige aanslag.
5.5. Mitsdien is de thans in geschil zijnde aanslag een primitieve aanslag.
5.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 30 van de Landsverordening kunnen binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet bij de Inspecteur bezwaren tegen de aanslag worden ingebracht. Het aanslagbiljet is gedagtekend 22 april 1987. Het bezwaarschrift had mitsdien uiterlijk op 22 juni 1987 bij de Inspecteur moeten zijn ingediend. Het bezwaarschrift is echter bij hem ingekomen op of omstreeks 26 maart 1990 en dus naar de letter te laat.
5.7. De Raad is echter, evenals klaarblijkelijk de Inspecteur, van oordeel dat termen aanwezig zijn NV X toch in haar bezwaar ontvankelijk te achten. Zij heeft immers - naar de Raad begrijpt: buiten haar schuld - eerst op 30 januari 1990 kennis kunnen nemen van de haar opgelegde aanslag. De termijnoverschrijding is dan ook te wijten aan een niet aan NV X toe te rekenen omstandigheid.
Na kennisneming van de aanslag heeft zij binnen twee maanden, derhalve zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd, het bezwaarschrift ingediend.
5.8. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 10 april 1990. Het beroepschrift is bij de Raad ingekomen op 30 mei 1990 en derhalve tijdig.
5.9. Ook als de wet geen termijn noemt voor het opleggen van een primitieve aanslag, komt er te eniger tijd na afloop van het belastingjaar een moment waarop de Inspecteur het recht heeft verwerkt om een primitieve aanslag op te leggen.
Het rechtszekerheidsbeginsel -waarop NV X, naar de Raad begrijpt, mede een beroep doet- brengt mee dat een belastingplichtige niet bij voortduring in het onzekere blijft verkeren omtrent zijn verplichtingen jegens de overheid. Ook kan worden gezegd dat het verstrijken van een bepaalde tijd bij de belastingplichtige het vertrouwen mag wekken dat de Inspecteur heeft besloten geen primitieve aanslag te zullen opleggen.
5.10. Bij gebreke van een wettelijke regeling van de termijn zal het moment waarop het opleggen van een aanslag in strijd komt met de vorenbedoelde rechtsbeginselen afhangen van de omstandigheden van het geval.
5.11. In de omstandigheden van het onderhavige geval is er reden om die termijn te stellen op ten hoogste vijf jaren nadat de aangifte is ingediend.
Indien zoals in het onderhavige geval aangifte is gedaan onder overlegging van jaarstukken, moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de Inspecteur binnen een termijn van vijf jaren een beslissing heeft genomen omtrent het al dan niet opleggen van een primitieve aanslag. De Inspecteur zou op eenvoudige wijze kunnen ontkomen aan de in artikel 33 van de Landsverordening genoemde termijn voor navordering van vijf jaren indien hij, nadat aangifte is gedaan het opleggen van een primitieve aanslag voor onbepaalde tijd zou kunnen uitstellen.
5.12. De aanslag is opgelegd binnen een termijn van vijf jaren na het moment waarop aangifte is gedaan. Hij is dus tijdig opgelegd.
5.13. De Inspecteur onderbouwt de door hem aangebrachte winstcorrectie met de stelling dat "door het Belastingaccountantsbureau ( ... ) het standpunt (is) ingenomen dat het brutowinstpercentage tenminste 25% dient te bedragen".
Hij heeft evenwel verzuimd het BAB-rapport in het geding te brengen. Controle daarop door NV X en Raad is dan ook niet mogelijk. Bovendien is niet duidelijk geworden op welke gegevens het gehanteerde percentage van 25 is gebaseerd.
De Raad is dan ook van oordeel dat de Inspecteur de juistheid van zijn winstcorrectie niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.14. Al het vorenoverwogene brengt de Raad tot de slotsom dat de uitspraak van de Inspecteur moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot één berekend naar een winst van f. 228.563,- minus f. 44.143,- is f. 184.420,-.
De Raad VERNIETIGT de uitspraak van de Inspecteur en VERMINDERT de aanslag tot één berekend naar een winst van f. 184.420,.
mrs. T.J.M. Kolfschoten, J.W. Ilsink en J.W. van den Berge