ECLI:NL:ORBBNAA:1990:BT1814

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 november 1990
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1990/014 (kenmerk 1/1989)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. van den Berge
  • A. Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1982, opgelegd aan X, die directeur is van verschillende vennootschappen. De Inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, omdat hij vermoedde dat het door X aangegeven inkomen te laag was. X had in 1982 een aangifte gedaan van een zuiver inkomen van f 99.993, maar de Inspecteur stelde dat het werkelijke inkomen f 170.000, zou moeten zijn. X ging in beroep tegen deze aanslag en voerde aan dat zijn netto-besteedbare inkomen f 29.548, bedroeg, wat nagenoeg gelijk was aan het bedrag dat de Inspecteur had berekend.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 mei 1990 in Curaçao, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. De Raad stelde dat de bewijslast bij de Inspecteur lag en dat deze niet was geslaagd in het aannemelijk maken van de door hem gestelde inkomsten. De Raad volgde de conclusie van X en verminderde de navorderingsaanslag tot een berekening van f 96.503,.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke verdeling van de bewijslast in belastingzaken, waarbij de Inspecteur moet aantonen dat de inkomsten die aan de navorderingsaanslag ten grondslag liggen, daadwerkelijk bestaan. De Raad concludeerde dat de Inspecteur niet in staat was om zijn vermoedens te onderbouwen met tastbaar bewijs, waardoor het beroep van X gegrond werd verklaard.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
23 november 1990
1990/014 (kenmerk 1/1989)
1. Loop van het geding
1.1. Aan X is een op 23 december 1987 gedagtekend navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1982 opgelegd berekend naar een zuiver inkomen van f 170.000,.
1.2. X is op 19 januari 1988 tegen deze aanslag in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Beide partijen hebben daarbij enige produkties in het geding gebracht.
1.3. Daarna heeft X een verweerschrift ingediend en andermaal enige stukken geproduceerd.
De Inspecteur heeft ervan afgezien te repliceren.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de Raad van 29 mei 1990, gehouden op Curaçao. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van X, alsmede de Inspecteur.
1.5. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
2. Vaststaande feiten
2.1. X is directeur van enige vennootschappen. In het belastingjaar was hij gehuwd; zijn echtgenote genoot inkomen uit arbeid. X had recht op kinderaftrek voor vier kinderen.
2.2. Voor het jaar 1982 deed X aangifte van een zuiver inkomen van f 99.993. De primitieve aanslag werd opgelegd naar een zuiver inkomen van f 95.878, welke aanslag bij beschikking van 25 april 1986 werd verminderd omdat "abusievelijk geen rekening is gehouden met de reductie van 10% voor de arbeidsinkomsten van de gehuwde vrouw"; het zuiver inkomen bleef evenwel ongewijzigd.
2.3. Een door het Belastingaccountantsbureau (BAB) ingesteld boekenonderzoek bij één van de vennootschappen waarvan X directeur is, heeft bij de Inspecteur het vermoeden doen rijzen dat het door X aangegeven inkomen over 1982 "aan de lage kant was". Vervolgens heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
2.4. Eerst nadat X tegen die aanslag in beroep was gekomen, heeft het BAB bij X nadere inlichtingen ingewonnen. X heeft de gevraagde informatie verschaft, waarna het BAB door middel van een vermogensvergelijking de aanslag cijfermatig heeft onderbouwd. X heeft de cijferopstelling van het BAB bestreden.
2.5. X heeft in 1982 een bedrag van f 625, aan rente genoten, welk bedrag ten onrechte niet in de berekening van de primitieve aanslag is betrokken.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is de hoogte van de navorderingsaanslag.
3.2. De Inspecteur stelt dat hij vermoedt dat de privé-bankrekeningen van X in de Verenigde Staten en in Nederland op een zodanige wijze zijn gevoed dat moet worden gezegd dat X inkomsten heeft genoten die hij niet in zijn aangiftebiljet heeft vermeld. De Inspecteur baseert zijn vermoeden op het feit dat X de mutaties op de bankrekeningen niet aan de Inspecteur heeft gemeld en op de omstandigheid dat -naar de mening van de Inspecteur een vermogensvergelijking uitwijst dat de netto-besteedbare inkomen van X te laag, want negatief, is geweest. Primair betoogt de Inspecteur dat het zuivere inkomen inderdaad f 170.000, heeft bedragen en subsidiair dat dit inkomen op f 146.420, moet worden gesteld.
3.3. X bestrijdt de stellingen van de Inspecteur, alsmede diens vermogensvergelijking. X stelt dat zijn netto-besteedbare inkomen f 29.548, heeft bedragen en dat dit inkomen nagenoeg gelijk is aan het bedrag van f 30.000, dat de Inspecteur bij diens berekeningen in aanmerking heeft genomen. X concludeert dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot één berekend naar een zuiver inkomen van f 95.878, plus f 625, is f 96.503,.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het bestaan van de in geschil zijnde inkomsten die door de Inspecteur aan de onderwerpelijke navorderingsaanslag ten grondslag zijn gelegd, door de Inspecteur aannemelijk dienen te worden gemaakt (HR 5 maart 1986, BNB 1986/164 en HR 4 februari 1987, BNB 1987/159).
4.2. De bewijsvoering van de Inspecteur bestaat uit vermoedens die niet door enig tastbaar bewijsmiddel worden gestaafd. Evenmin heeft de Inspecteur aangegeven uit welke bron de door hem gestelde inkomsten zijn gevloeid. De Raad acht de Inspecteur dan ook niet geslaagd in het op hem rustende bewijs.
4.3. Het beroep van X is gegrond. Diens conclusie zal mitsdien worden gevolgd.
5. Beslissing
De Raad vermindert de navorderingsaanslag tot één berekend naar een zuiver inkomen van
f 96.503.
Mrs. Kolfschoten, J.K. Moltmaker en J.W. van den Berge.