ECLI:NL:ORBBNAA:1990:BT1813

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 november 1990
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1990/012 (kenmerk 14/1989)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. van den Berge
  • Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en afstand van navorderingstermijn

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1983, opgelegd aan X door de Inspecteur. X had eerder aangifte gedaan van een zuiver inkomen van f. 83.448, maar de Inspecteur legde een aanslag op van f. 43.048. Later, op 7 april 1989, werd een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het inkomen werd vastgesteld op f. 55.529. X heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 1990 werd duidelijk dat er een compromis was gesloten tussen X en de Inspecteur, waarbij partijen het erover eens waren dat er een navorderingsaanslag zou worden opgelegd over 1983. De Raad oordeelt dat X afstand heeft gedaan van het recht om zich te beroepen op de wettelijke navorderingstermijn, omdat partijen in hun correspondentie hebben aangegeven dat er een navordering zou plaatsvinden. Daarnaast is er een geschil over de hoogte van de directe kosten van levensonderhoud van X, waarbij de Inspecteur stelt dat dit bedrag op f. 10.600 moet worden gesteld, terwijl X dit bedrag betwist en stelt dat het op f. 6.600 moet blijven. De Raad oordeelt dat het bedrag van f. 10.600 niet te hoog is, gezien de omstandigheden en de levensstijl van X. Uiteindelijk verwerpt de Raad het beroep van X.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
23 november 1990
1990/012 (kenmerk 14/1989)
1. Procesverloop
1.1. X heeft over het jaar 1983, aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan naar een zuiver inkomen van f. 83.448,--. De Inspecteur legde X over dat jaar een aanslag op berekend naar een zuiver inkomen van f. 43.048,--.
1.2. Op 7 april 1989 legde de Inspecteur een navorderingsaanslag op, uitgaande van een zuiver inkomen van f. 55.529,--.
1.3. Tegen deze navorderingsaanslag heeft X beroep ingesteld bij de Raad. Het beroepsschrift is op 22 mei 1989, mitsdien tijdig, bij de Raad ingekomen. Het beroepsschrift werd nader gemotiveerd bij brief, ingekomen bij de Raad op 13 oktober 1989.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dat op 27 november 1989 bij de Raad is ingekomen. Namens X is hierop gereageerd met een verweerschrift, bij de Raad ingekomen op 31 januari 1990. Vervolgens heeft de Inspecteur nog een repliekschrift ingediend, bij de Raad ingekomen op 13 maart 1990.
1.5. Bij de mondelinge behandeling op 29 mei 1990 zijn verschenen de Inspecteur en X, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Y. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van X een pleitnota heeft overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. X drijft een drietal A-zaken. De eerste zaak werd opgericht in 19aa, de tweede in 19bb en de derde in 19cc.
2.2. Naar aanleiding van de door X ingediende bezwaarschrift tegen de aanslagen over de jaren 1981 tot en met 1983 werd door het Belastingaccountantsbureau (B.A.B.) een boekenonderzoek ingesteld. Op grond van de gebrekkigheid van de boekhouding - o.m. waren huishoudelijke opnamen niet of onvoldoende verantwoord -adviseerde het B.A.B. deze als grondslag voor de fiscale winstberekening te verwerpen.
2.3. Via vermogensvergelijking berekende het B.A.B. dat beschikbaar zou moeten zijn geweest voor privé f. 55.027,--, terwijl de privé-uitgaven die bekend waren of konden worden achterhaald f. 55.199,-- bedroegen, zodat beschikbaar was voor directe kosten van levensonderhoud negatief f. 172,--. Het B.A.B. stelde voor het inkomen te verhogen met een bedrag van f. 6.600,-- voor directe kosten van levensonderhoud. De Inspecteur heeft evenwel het bedrag van die kosten niet op f. 6.600,-- gesteld, maar op f. 10.600,--.
2.4. Naar aanleiding van deze controle is tussen de Inspecteur en de gemachtigde van X correspondentie gevoerd over diverse correcties. In een brief van 23 februari 1988 schrijft de gemachtigde aan de Inspecteur: "Het komt mij voor dat indien thans sprake is van een compromisregeling waarbij de jaren 1981 en 1982 ambtshalve verminderd zullen worden c.q. op de ingediende bezwaarschriften een uitspraak zal worden gedaan, geen redenen zullen zijn om te opponeren tegen een navordering van het jaar 1983." Bij brief van 3 maart 1989 schrijft hij aan de Inspecteur: "Met betrekking tot twee punten hebben wij geen overeenstemming kunnen bereiken, t.w. het bezit en gebruik door de heer X van een Cadillac Seville in de jaren 1984 en 1985 en het huishoudelijk privé van de heer X in de jaren 1982 tot en met 1985 Aangezien de discutabele punten betrekking hebben op de jaren 1982 en volgende laat ik aan uw oordeel over op welk tijdstip en op welke wijze de afwerking hiervan, waaronder een uitspraak op de gedane bezwaarschriften dient plaats te vinden."
3. Geschil
3.1. Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of de navorderingsaanslag niet reeds moet worden vernietigd, omdat ten tijde van het opleggen van die aanslag de in art. 48 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 bedoelde navorderingstermijn van vijf jaren na afloop van het belastingjaar reeds was verstreken.
3.2. In de tweede plaats is in geschil of het bedrag voor direct levensonderhoud van X op f. 6.600,-- dan wel op f. 10.600,-- moet worden gesteld.
4. Standpunt van X
4.1. Volgens X is de navorderingstermijn verstreken en kan uit de naar aanleiding van de controle van het B.A.B. met de Inspecteur gevoerde correspondentie niet worden afgeleid, dat X zijn recht om een beroep op die termijn te doen zou hebben prijsgegeven.
4.2. Naar hij bereid is zo nodig met getuigen te bewijzen, leidt X een zeer sober en teruggetrokken leven. Al hetgeen hij verdient, investeert hij in zijn onderneming. De Inspecteur heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om aannemelijk te maken, dat het directe privé-gebruik van X meer zou belopen dan f. 6.600,--.
5. Standpunt van de Inspecteur
5.1. De Inspecteur is van mening, dat tijdens de diverse besprekingen in de loop van 1988 en begin 1989 een compromis is gesloten, waarbij beide partijen ervan zijn uitgegaan, zoals ook uit de correspondentie blijkt, dat over het jaar 1983 zou worden nagevorderd. Het enige punt van geschil bleef de hoogte van de directe kosten van levensonderhoud.
5.2. Volgens de Inspecteur is het bepaald onaannemelijk dat X, als eigenaar van een gerenommeerde A-zaak, gescheiden en een zelfstandige huishouding voerend, voor zijn directe levensonderhoud slechts f. 6.600 per jaar nodig zou hebben gehad. De aard en omvang van de achterhaalde privé-uitgaven in 1983, die f. 55.199,-- bedroegen, geven een indruk van de levensstijl van X en bovendien blijkt uit de achterhaalde privé-uitgaven over 1982, dat in de opsomming van de achterhaalde privé-uitgaven over 1983 bepaalde posten ontbreken, zoals telefoonkosten, waterrekeningen, AOV/AWW-premies en belastingen. Ook om die reden is een bedrag van f. 10.600 geenszins te hoog. De Inspecteur is van oordeel, dat het in de gegeven omstandigheden op de weg ligt van NV X om aannemelijk te maken, dat het naar de mening van de Inspecteur nog zeer matig bedrag van f. 10.600,-- te hoog is. De Inspecteur verwijst daarbij naar HR 14 februari 1973, nr. 16 978 (BNB 1973/73).
6. Beoordeling van het geschil
6.1. De Raad leest in de gevoerde correspondentie, welke begin 1989 werd afgesloten, dat partijen het in het kader van het tussen hen gesloten compromis, waarbij zij slechts over de hoogte van de privé-uitgaven van X van mening bleven verschillen, erover eens waren dat over 1983 een navorderingsaanslag zou worden opgelegd op een door de Inspecteur te bepalen tijdstip. Daarmee heeft X naar het oordeel van de Raad afstand gedaan van het recht om zich te beroepen op de wettelijke navorderingstermijn.
6.2. Naar het oordeel van de Raad is een bedrag van f. 10.600 voor directe privé-uitgaven van iemand als X, zelfs als hij een sober leven leidt, niet te hoog, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit de processtukken blijken. Hetgeen X daartegen heeft aangevoerd, acht de Raad onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te maken. Het door X aangeboden getuigenbewijs met betrekking tot zijn levensstijl acht de Raad onvoldoende concreet om op de eerder bedoelde feiten en omstandigheden een ander licht te werpen en moet derhalve worden gepasseerd.
7. Beslissing
De Raad verwerpt het beroep.
Mrs. Kolfschoten, J.K. Moltmaker en J.W. van den Berge