ECLI:NL:ORBBNAA:1989:BQ8667

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
22 december 1989
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1989-029 (kenmerk 11/1989)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.J.M. Kolfschoten
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling van invoerrechten voor bouwprojecten op Aruba

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vrijstelling van invoerrechten voor materialen en goederen die bestemd zijn voor de bouw van een hotel op Aruba. Appellante, die voornemens was een groot project te starten, verzocht om vrijstelling van invoerrechten voor een boot die zij had ingevoerd ten behoeve van dit project. De Inspecteur weigerde deze vrijstelling, met het argument dat de boot niet onder de vrijstellingsbepalingen viel. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de vrijstelling van invoerrechten zich ook uitstrekt tot de voor het hotel bestelde machines, grondstoffen, halffabrikaten en hulpmiddelen, waaronder de boot. De Raad oordeelde dat de boot als hulpmiddel kan worden aangemerkt en dat de invoer ervan vrijgesteld is van de heffing van invoerrechten. De Raad vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en gelastte de teruggaaf van het betaalde invoerrecht van Afl. 6.281,90 aan appellante.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
22 december 1989
1989-029 (kenmerk 11/1989
1. Procesverloop:
1.1 M heeft ten behoeve van appellante met gebruikmaking van het document, model C, nr. 1952 op 2 februari 1989 een in dat document omschreven boot ten invoer aangegeven. Te dier zake werd op 3 februari 1989 een bedrag van Afl. 6.281,90 aan invoerrechten betaald.
1.2 Daartegen heeft appellante op 3 februari 1989 bij de Inspecteur bezwaar gemaakt en teruggaaf van het betaalde bedrag verzocht. Bij uitspraak van 20 maart 1989 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift afgewezen; hij heeft geen teruggaaf verleend.
1.3 Appellante is op 14 april 1989 van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Beide partijen hebben daarbij enige producties in het geding gebracht.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad in raadkamer ter zitting van de Raad van 20 december 1989, gehouden op Aruba. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van appellante alsmede de Inspecteur.
1.5 Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
1.6 Voorts hebben zij ter zitting nog enige stukken in het geding gebracht, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten.
2. Vaststaande feiten:
2.1 Bij landsbesluit van 23 juli 1987, no. 25, heeft de gouverneur van Aruba op verzoek van appellante besloten te verklaren dat appellante wat betreft het door haar op Aruba te stichten en in te richten gebouw voor de duur van ten hoogste elf jaren wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw (PB 1953, no. 194) (hierna: de landsverordening).
2.2 Blijkens haar verzoekschrift van 4 augustus 1986 was appellante “voornemens (…..) op korte termijn een aanvang te maken met een groot project”, bestaande uit:
a. de bouw van een vijfverdieping ultra-modern hotelgebouw;
b. verfraaiing van het waterfront gelegen tussen A en B in dezelfde sfeer als eerdergenoemd hotel c. ter verbetering van het vervoer binnen het waterfront het aanleggen van een treinverbinding tussen de cruise-terminal in de haven en het waterfront;
d. het aanleggen van een kanaal vanaf de lobby van eerdergenoemd hotel naar het waterfront, waardoor toeristen met boten kunnen worden vervoerd naar een der Rif-eilanden te B;
e. ontwikkeling op een dezer eilanden van een exclusief toeristen vermaakcentrum (...);
f. vernieuwing van de A Centrale als onderdeel van het totale project.
2.3 Aangezien het hotel niet aan het strand is gelegen, vormt de aanleg van het kanaal vanaf de lobby van het hotel naar het waterfront tezamen met de aanschaf van de voor het vervoer van de toeristen benodigde boten een wezenlijk onderdeel van het project.
2.4 Een van deze boten, een 26 ft fiberglas boot, merk Bravo, is op 2 februari 1989 ingevoerd tegen betaling van een invoerrecht van Afl 6.281,90.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen:
3.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of -de belastingvrijstelling waarop appellante krachtens het onder 2.1 hiervoor bedoelde Landsbesluit recht heeft, zich uitstrekt tot evengenoemd invoerrecht.
Appellante beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkenend.
3.2 Appellante stelt dat de regering altijd een zeer ruime interpretatie heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 2, lid 1, aanhef en onder 1 van de Landsverordening.
In dat verband wijst appellant op het bepaalde in artikel 128, lid 1, aanhef en ten 6, letter n, van de Landsverordening In-, Uit-, en Doorvoer (hierna: de LIUD), welke bepaling volgens appellante ook op Aruba geldt.
Voorts betoogt appellante dat “tijdens diverse besprekingen met de regering van Aruba en de Coördinatie Commissie (….) iedereen het erover eens (was) dat met name genoemde boten onder het regiem van de tax-holiday vallen en dat de boten zeker tot eerste inrichting van het project gerekend moeten worden”.
3.3 De Inspecteur weerspreekt de stelling van appellante en houdt staande dat de boot niet kan worden gerangschikt onder de materialen en goederen ten behoeve van de bouw een eerste inrichting van het hotel van appellante.
Met name ontkent de Inspecteur dat de regering altijd een zeer ruime interpretatie heeft gegeven aan de door appellante genoemde vrijstellingsbepaling.
De Inspecteur stelt dat de bepaling uit de LIUD waarop appellante wijst niet op Aruba geldt, omdat zij niet met zoveel woorden op de zogenaamde positieve lijst is vermeld.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 De heffing van invoerrechten op Aruba geschiedt krachtens de LIUD en niet krachtens de Landsverordening. De in geschil zijnde vraag dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van de desbetreffende vrijstellingsbepaling in de LIUD, te dezen dus artikel 128, lid 1, aanhef en ten 6, letter n.
4.2 De Inspecteur stelt nu echter dat deze bepaling - die in de LIUD is opgenomen bij artikel 2 van de Landsverordening van 22 november 1985 (PB 1985, no. 147), inwerking getreden met ingang van 30 december 1985 ingevolge Landsbesluit van 30 december 1985 (PB I985 no. 178) - voor Aruba niet geldt omdat zij - kort gezegd - niet is vermeld op de zogenoemde positieve lijst.
4.4 Op 1 januari 1986 te 0.00 uur is de “Status Aparte” van Aruba een feit geworden (zie Besluit van 20 september 1985, (PB 1985, no. 124). Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur (AB 1987, GT 2) zijn voor Aruba van kracht geworden de op de Bijlage bij die regeling vermelde op 1 januari 1986 in Aruba geldende Landsverordeningen. Genoemde bijlage - door de Inspecteur aangeduid als positieve lijst - vermeldt in Hoofdstuknummer IV-25, Volgnummer 67, de Algemene Verordening I. U. en D. 1908, die als nieuwe citeertitel heeft gekregen Landsverordening In-, Uit- en doorvoer, zonder dat de onder 4.1. bedoelde bepaling daarvan uitdrukkelijk is uitgezonderd.
4.5 Ingevolge het bepaalde in meergenoemd artikel 128, lid 1, aanhef en ten 6, letter n, zijn van de heffing van invoerrechten vrijgesteld de materialen en goederen ten behoeve van de bouw, uitbreiding en eerste inrichting van bedrijfspanden, alsmede machines, grondstoffen, halffabrikaten en hulpmiddelen, indien en voorzover bestemd voor ondernemingen welke voldoen aan de in de Landsverordening gestelde bepaling en voorwaarden, voor de duur van de bij die Landsverordening bepaalde periode.
4.6 De Raad verstaat deze bepaling aldus:
a. dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen:
(1) materialen en goederen ten behoeve van de bouw, uitbreiding en eerste inrichting van bedrijfspanden en
(2) machines, grondstoffen, halffabrikaten en hulpmiddelen,
b. dat deze zaken van de heffing van invoerrecht zijn vrijgesteld indien en voorzover zij zijn bestemd voor krachtens de Landsverordening vrijgestelde ondernemingen, en
c. dat deze vrijstelling geldt voor de duur van de bij die Landsverordening bepaalde periode.
4.7 Blijkens de vaststaande feiten wordt het hotel van appellante voor de duur van ten hoogste elf jaren aangemerkt als een krachten de Landsverordening vrijgestelde onderneming.
Mitsdien – zoals parijen ten onrechte menen – niet alleen de machines en goederen die ten behoeve van de bouw en eerste inrichting van het hotelgebouw vrijgesteld van de heffing van invoerrecht, maar strekt die vrijstelling zich -voor de duur van ter hoogste elf jaren - ook uit tot de voor het hotel bestelde machines, grondstoffen, halffabrikaten en hulpmiddelen.
4.8 Een hulpmiddel kan worden omschreven als een middel dat wordt aangewend om een doel te bereiken.
Aldus bezien is de Raad van oordeel dat de onderhavige boot moet worden aangemerkt als een hulpmiddel in de bovenbedoelde zin en dat de invoer ervan is vrijgesteld van de heffing van invoerrecht.
4.9 Het gelijk is dus aan de zijde van appellante. Dat betekent dat de uitspraak van de Inspecteur moet worden vernietigd en dat de teruggaaf van het betaalde invoerrecht ad Afl 6.281,90 zal worden gelast.
5. Beslissing:
De Raad vernietigt de uitspraak waarvan beroep en gelast de teruggaaf aan appellante van het betaalde invoerecht ad Afl 6.281,90.
mrs. T.J.M. Kolfschoten, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink