ECLI:NL:ORBBNAA:1989:BQ8659

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
27 april 1989
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1989-022 (kenmerk 9/1988)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. P. M. Houtman
  • W. B. de Jong
  • T. J. M. Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag Inkomstenbelasting 1982 en omkering bewijslast bij gebrekkige boekhouding

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag Inkomstenbelasting voor het jaar 1982, opgelegd aan de appellant, die directeur en enig aandeelhouder is van B NV. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 27 april 1989 uitspraak gedaan. De appellant had geen bezwaar ingediend tegen de primitieve aanslag die ambtshalve was opgelegd, waardoor deze niet meer aan de orde kon komen. De discussie concentreerde zich op de navorderingsaanslag, die werd gerechtvaardigd door een boekenonderzoek door het belastingaccountantsbureau (BAB) dat de boekhouding van B NV als onbetrouwbaar kwalificeerde. De Inspecteur had het inkomen van de appellant vastgesteld op f. 120.000,-, maar na het boekenonderzoek werd dit bedrag verlaagd naar f. 60.000,-, met een winstuitdeling van f. 222.643,-. De Raad oordeelde dat de Inspecteur een brutowinstpercentage van 170% hanteerde, wat volgens de Raad redelijk was gezien de gebrekkige boekhouding van de appellant. De Raad handhaafde de navorderingsaanslag en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
27 april 1989
1989-022 (kenmerk 9/1988)
Omkering bewijslast wegens gebrekkige boekhouding en correctie brutowinstpercentage van NV. De winstcorrectie wordt als uitdeling van dividend belast bij directeur/enig aandeelhouder. Dat de NV ook nog belast wordt in de winstbelasting vloeit voort uit het systeem van de wet
Gezien het bij de Raad op 19 februari 1988 ingekomen beroepschrift van W, verder te noemen appellant, waarbij appellant in beroep komt tegen een navorderingsaanslag Inkomstenbelasting 1982, (artikel xxxxx) gedagtekend 23 december 1987, alsmede de op 30 juni 1988 bij de Raad ingekomen nadere motivering van dat beroepschrift;
Gezien het op 1 februari 1989 ingekomen vertoogschrift van 31 januari 1989 van de Inspecteur en het door appellant op 15 maart 1989 ingediende verweerschrift;
Gelet op de mondelinge behandeling van 14 april 1989 waarbij partijen hun standpunten mondeling hebben toegelicht en waarbij de Inspecteur een pleitnota heeft overgelegd;
Overwegende:
1. Appellant is tijdig in beroep gekomen zodat hij daarin kan worden ontvangen.
2. Vast is komen te staan dat appellant, directeur en enig aandeelhouder van B NV, geen aangifte inkomstenbelasting gedaan heeft over het jaar 1982. De Inspecteur is toen d.d. 24 oktober 1985 overgegaan tot ambtshalve oplegging van een taxatieve aanslag. Appellant heeft daar geen bezwaar tegen aangetekend. Vervolgens is er door het belastingaccountantsbureau (“BAB”) in 1987 een boekenonderzoek geweest bij B N. V. waaruit bleek dat de boekhouding van het bedrijf (Bar/restaurant) als volstrekt onbetrouwbaar diende te worden gekwalificeerd. Dit onderzoek resulteerde in een navorderingsaanslag, waartegen appellant thans in beroep is gekomen. Appellant heeft op 6 november 1987 aangifte gedaan over jaar 1982.
3. De geschilpunten welke partijen verdeeld houden zijn het brutowinstpercentage van de NV, alsmede de bedragen welke als salaris en als winstuitdeling worden aangemerkt.
4. Appellant stelt dat uit de aangiften 1979 tot en met 1983 van B NV blijkt dat er een brutowinstpercentage is van 113.55 %. Appellant stelt voor om dat percentage als schikkingsvoorstel te verhogen naar 140 %, hetgeen naar zijn inziens een redelijke opstelling is. De Inspecteur wenst echter een percentage van 170 % te hanteren.
5. Appellant stelt verder dat voor het vaststellen van het inkomen van appellant men moet beginnen bij de vennootschap B NV, omdat appellant daar zijn inkomsten als directeur vandaan haalt. De Inspecteur heeft het zuiver inkomen van appellant in 1982 ambtshalve vastgesteld op f. 120.000,-, waartegen appellant geen bezwaar heeft gemaakt. Ook voor de jaren 1980, 1981 en 1983 is door de Inspecteur ambtshalve het zuiver inkomen van appellant vastgesteld. De Inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek van het BAB later het zuiver inkomen van appellant nader vastgesteld op f. 60.000,- en de winstuitdeling op f. 222.643,-, hetgeen betekent dat appellant dubbel belast wordt, namelijk in de inkomstenbelasting en in de winstbelasting. Appellant acht dat niet juist, omdat dit in strijd is met de eerder door de Inspecteur opgelegde primitieve aanslagen, welke het gevolg zijn van het directeurschap van appellant.
6. De Raad oordeelt als volgt:
Zoals de Inspecteur terecht heeft vastgesteld komt de primitieve aanslag welke ambtshalve werd opgelegd niet meer aan de orde, daar appellant daar geen bezwaar tegen heeft aangetekend. Ter discussie is nog alleen de navorderingsaanslag.
7. Uitgangspunt van de Inspecteur ter bepaling van het percentage van 170 % is een door hem verricht vergelijkingsonderzoek in bedrijven van gelijksoortige aard. De berekening van de Inspecteur benadert volgens de Raad meer de werkelijkheid dan de berekening van appellant, die zijn berekeningen baseert op een onvolkomen boekhouding, waaraan onder meer facturen van de gemaakte kosten ontbreken. Bovendien is gebleken dat appellant privé-opnames uit zijn bedrijf nam zonder deze te verantwoorden. Een en ander wordt niet ontkend door appellant. De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan het inkomen van appellant op voorstel van appellant vastgesteld op NAf.60.000,- per jaar.
8. Evenmin wordt door appellant bestreden dat in dezelfde branche waarin hij werkzaam is brutowinstpercentages worden gehaald van 200 %, hetgeen niet als abnormaal kan worden gekwalificeerd. De Inspecteur heeft naar de mening van de Raad een percentage gehanteerd van 170 % dat, gelet op de onbetrouwbare boekhouding van appellant redelijk genoemd mag worden.
9. De Raad is het dan ook eens met de Inspecteur wanneer een brutowinstpercentage van 170 % als uitgangspunt voor de berekening van het inkomen van appellant wordt genomen. Dat leidt ertoe dat de navorderingsaanslag gehandhaafd wordt.
10. Naar aanleiding van het bedrag dat als salaris en als winstuitdeling wordt aangemerkt door de Inspecteur merkt de Raad op dat de Inspecteur op voorstel van appellant zelf diens salaris heeft vastgesteld op f.60.000,-. Appellant had bovendien in zijn aangifte van 6 november 1987 zelf als salaris dit bedrag opgegeven.
11. Gelet op de verstrekte gegevens komt dit salaris ook de Raad redelijk voor. Dat de Inspecteur terug is gekomen op zijn eerder vastgestelde ambtshalve aanslag heeft te maken met het feit dat er na het boekenonderzoek door het BAB voor de Inspecteur een nieuw feit was dat een navorderingsaanslag recht vaardigde.
Dat de rest van de winst als winstuitdeling aan appellant wordt beschouwd volgt uit het feit dat hij directeur/enig aandeelhouder van B NV is en uit het feit dat de boekhouding van B NV verworpen is. Dat B NV ook nog belast wordt in de winstbelasting vloeit uit het systeem van de wet voort, zodat de Raad daar niets aan kan veranderen.
Beslissing:
Verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de opgelegde navorderingsaanslag.
Mrs. A. P. M. Houtman, Voorzitter, mrs W. B. de Jong en T. J. M. Kolfschoten, leden