ECLI:NL:ORBBNAA:1989:BQ8646

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 april 1989
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1989-020 (kenmerk 44-1988)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.P.M. Houtman
  • W.B. de Jong
  • T.J.M. Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van de Inspecteur inzake inkomstenbelasting en verwervingskosten in Curaçao

In deze zaak gaat het om een beroep dat op 6 oktober 1988 is ingediend door appellant tegen de beschikking van de Inspecteur, gedateerd 8 juni 1988, waarin de aan appellant opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1984 werd verminderd tot een zuiver inkomen van f.85.063,-. De partijen verschillen van mening over twee punten: de hoogte van de opbrengst van het verhuurde hotelbedrijf en de verwervingskosten die door de Inspecteur niet in aanmerking zijn genomen. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant enkele bewijsstukken heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar dat niet alle opgevoerde kosten voldoende zijn onderbouwd.

De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant overgelegde kasontvangstbewijzen met betrekking tot een bedrag van f.2.103,36 voldoende bewijs leveren voor de verwervingskosten. Echter, voor andere kosten, zoals een bedrag van f.864,98, heeft appellant geen bewijs kunnen leveren, waardoor deze kosten niet in aanmerking kunnen worden genomen. De Raad heeft ook gekeken naar de huurovereenkomst en de verrekeningen die appellant met de huurder heeft gemaakt. De Inspecteur stelde dat deze verrekeningen als opbrengsten moeten worden beschouwd, wat de Raad heeft bevestigd, gezien de communicatie tussen appellant en de huurder.

Uiteindelijk heeft de Raad besloten dat de beschikking van de Inspecteur moet worden vernietigd en dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een zuiver inkomen van f.80.613,-. Deze uitspraak is gedaan op 24 april 1989.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
24 april 1989
1989-020 (kenmerk 44-1988)
Procesverloop:
Bij op 6 oktober 1988 bij de Raad ingekomen beroepschrift is appellant in beroep gekomen van de beschikking van de Inspecteur nummer xxxxx, gedagtekend 8 juni 1988. Bij deze beschikking heeft de Inspecteur ambtshalve de aan appellant opgelegde aanslag in de over het jaar 1984, artikel nr. yyyyy verminderd tot een naar een zuiver inkomen van f.85.063,-.
De Inspecteur heeft bij vertoogschrift geconcludeerd tot handhaving van de verminderde aanslag.
Appellant heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
Bij de behandeling van de zaak hebben de Inspecteur en de gemachtigde van appellant de wederzijdse standpunten nader toegelicht, de Inspecteur aan de hand van een overgelegde pleitnota en produkties.
Beoordeling van de zaak:
1. Partijen verschillen op twee punten van mening, namelijk of de Inspecteur al dan niet terecht:
1) de opbrengst van het verhuurde hotelbedrijf gesteld heeft op f.72.000,-;
2) terzake van de verwervingskosten een bedrag f.5.579,83 niet in aanmerking heeft genomen.
<u>Huuropbrengst</u>
2. Volgens appellant heeft hij in 1984 een bedrag van f.62.000, aan huur ontvangen, omdat hij de huurder, C, wegens de minder goede gang van zaken heeft toegestaan om minder huur te betalen.
3. De Inspecteur heeft hiertegenover aangevoerd dat - blijkens de door hem overgelegde brieven van appellant aan C - aan laatstgenoemde werd toegestaan diverse kosten met de huur te verrekenen. Alsdan moeten die verrekeningen ingevolge het bepaalde in artikel 16B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 als door appellant genoten opbrengsten worden beschouwd.
4. De Raad deelt, nu appellant in zijn brieven aan C zelf spreekt van “crediteringen” wegens gemaakte kosten, de mening van de Inspecteur dat het hier gaat om verrekeningen. Daarbij overweegt de Raad dat appellant ten aanzien van de gedetailleerde informatie van de Inspecteur terzake van de verrekeningen niets concreets heeft aangevoerd, maar heeft volstaan met de algemene stelling dat hij heeft goedgevonden dat wegens de minder goede gang van zaken minder huur zou worden betaald.
<u>de verwervingskosten</u>
5. De door de Inspecteur niet in aanmerking genomen kosten hebben betrekking op kosten voor water, electra en telefoon. Volgens appellant gaat het om achterstallige rekeningen van vóór 1984, welke hij als volgt specificeert:
tabel
6. De Inspecteur voert aan dat appellant tot aan het indienen van het verweerschrift geen bewijsstukken heeft overgelegd terzake van de opgevoerde electra-, water- en telefoonkosten. Bij het verweerschrift zijn betalingsbewijzen van 1983 overgelegd, terwijl het in deze zaak gaat om het belastingjaar 1984.
7. De Raad stelt vast dat de door appellant overgelegde kas ontvangstbewijzen met betrekking tot het bedrag van f.2.103,36 inderdaad zijn afgestempeld op 20 december 1983. De gemachtigde van appellant heeft bij de behandeling verklaard dat deze betalingen per cheque zijn verricht en dat de bedragen pas in begin januari 1984 van de bankrekening van appellant zijn afgeboekt en dat appellant het absolute kasstelsel hanteert. Per brief van 18 april 1989 heeft appellant alsnog een kopie van het betreffende bankafschrift, d.d. 6 januari 1984, als bewijsstuk overgelegd. Hiermee heeft appellant deze post voldoende aannemelijk gemaakt, zodat het bedrag van f.2.103,36 als verwervingskosten in aanmerking dient te worden genomen. Ten aanzien van het kas ontvangstbewijs met betrekking tot het bedrag van f.864,98 stelt de Raad vast dat op de aan de Raad overgelegde kopie van het betalingsbewijs geen datum is vermeld. Wel is vermeld: “saldo oct. ‘82.” Nu de kasbetalingen van 20 december 1983 betrekking hadden op het op het electra-verbruik in de maand november 1983 is het niet uitgesloten dat het saldo van oktober 1982 eerder is betaald dan het door appellant opgegeven tijdstip van 15 maart 1984. In elk geval heeft appellant dit laatste tijdstip niet door bewijsstukken gestaafd, zodat het bedrag van f. 864,98 niet in aanmerking kan worden genomen. Anders ligt het ten aanzien van het bedrag van f.2.346,97. Uit het door appellant bij het verweerschrift overgelegde water rekeningen overzicht, d.d. 26-8-1984, blijkt dat hij dit bedrag over de maanden augustus 1983 tot en met december 1983 verschuldigd is. Voorts blijkt uit het door hem overgelegde bankafschrift, d.d. 15-11-84, dat de huurder C voornoemd bedrag van f.2.346.97 in mindering heeft gebracht op de huur voor de maand november l984. Door deze verrekening heeft appellant bedoeld bedrag daadwerkelijk betaald, zodat dit wèl in aanmerking dient te worden genomen.
Ten aanzien van het bedrag van f.264,52 - terzake van telefoonkosten heeft appellant geen enkel bewijsstuk overgelegd. Dit bedrag kan derhalve niet in aanmerking worden genomen.
Slotsom:
8. Uit het voorgaande volgt dat de beschikking, waarvan beroep, dient te worden vernietigd en dat de aanslag dient te worden verminderd tot een naar een zuiver inkomen van f.80.613,-.
Beslissing:
De Raad:
vernietigt de beschikking, waarvan beroep, en opnieuw beschikkende:
vermindert de aanslag tot een naar een zuiver inkomen van f.80.613,-
mr. A.P.M. Houtman, mr. WB. de Jong en mr. T.J.M. Kolfschoten