ECLI:NL:ORBBNAA:1989:BQ8635

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
9 februari 1989
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1989-008 (kenmerk 71/1986)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.P.M. Houtman
  • W.B. de Jong
  • Chr.A.M. Heeregrave
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over loonbelastingcorrecties en aanschrijvingen in Aruba

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 9 februari 1989, staat de loonbelasting over de jaren 1980 tot en met 1984 in Aruba centraal. De belastingplichtige, aangeduid als L, heeft bezwaar gemaakt tegen de samenvoeging van correcties in een aanslag en de bindende werking van een aanschrijving van de Minister van Financiën. L stelt dat de correcties onterecht zijn samengevoegd en dat de aanschrijving niet rechtsgeldig was omdat deze niet officieel was afgekondigd. De Raad oordeelt dat de aanschrijving, hoewel niet gepubliceerd in een officieel orgaan, bindend is omdat L deze per brief heeft ontvangen en voldoende op de hoogte is gesteld van de richtlijnen. De Raad bevestigt dat de correcties over meerdere jaren in één aanslag mogen worden samengevoegd, en dat de aanschrijving van de Minister voldoende rechtskracht heeft. De Raad behandelt ook verschillende vergoedingen, zoals de 'acceptance bonus' en 'education assistance', en concludeert dat deze vergoedingen belastbaar zijn. De Raad vernietigt de naheffingsaanslag, maar vermindert deze met inachtneming van de vastgestelde correcties. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en publicatie van belastingrichtlijnen, evenals de toepassing van belastingwetgeving in de context van Aruba.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
9 februari 1989
1989-008 (kenmerk 71/1986)
Gezien het bij de Raad op 31 oktober 1986 ingekomen beroepschrift van L Ltd. , verder te noemen L, waarbij L in beroep komt tegen de afwijzende beschikking van de Inspecteur dd 30 september 1986 op het bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag Loonbelasting over de jaren 1980 tot en met 1984, (artikel xxxxx) gedagtekend 6 december 1985, alsmede de nadere motivering van dit beroepschrift door L ingekomen bij de Raad op 23 oktober 1987;
Gezien het op 20 april 1988 ingekomen vertoogschrift van de inspecteur en het door L op 19 juli 1988 ingediende verweerschrift;
Gelet op de mondelinge behandeling van 9 september 1988 waarbij partijen hun standpunten mondeling hebben toegelicht en waarbij beide partijen een pleitnota hebben overgelegd;
Overwegende:
1. L is tijdig in beroep gekomen zodat zij daarin kan worden ontvangen.
2. Ten aanzien van de stelling van L dat het onjuist is dat de correcties over de jaren 1980 tot en met 1984 in een aanslag zijn samengevoegd merkt de Raad op deze stelling niet te delen.
Noch de tekst van de Landsverordening Loonbelasting 1976 noch de uitleg daarvan verzetten zich tegen het opleggen van correcties van een aantal jaren in een aanslag welke procedure ook gevestigde praktijk is geworden.
3. L maakt voorts bezwaar tegen het betrekken van 1983 in de volledige bijtelling, op basis van een aanschrijving van de ……….
L stelt dat over deze aanschrijving gedurende het gehele jaar 1983 met de Minister werd onderhandeld en dat de Minister pas eind 1983 de inwerkingtreding daarvan afkondigde. L is er pas in 1984 achter gekomen dat de aanschrijving in werking was getreden. L is van mening dat de Minister een aanschrijving van een dergelijke strekking middels afkondiging in een officieel orgaan dan wel op zijn minst door afkondiging in een van de plaatselijke dagbladen had moeten laten plaats vinden, wilde deze aanschrijving rechtskracht hebben.
4. Bovendien stelt L dat zij met de fiscus een schriftelijke afspraak had, gedateerd 27 april 1979, waarin bepaalde vergoedingen door L aan haar werknemers niet belast waren, zoals resettlement expenses, repatriation allowance, relocation expenses, emergency home leave travel, educational assistance etc. Deze regeling blijft naar de mening van L van kracht zolang er niet andere voor in de plaats getreden zijn. Volgens L schendt de Inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met name het vertrouwensbeginsel als hij zich hieraan niet houdt.
5. De Raad stelt vast dat L, zoals zij in haar beroepschrift aangeeft, de algemene aanschrijving per brief van 1 februari 1983 ontvangen heeft. De Raad begrijpt uit het verdere betoog van L dat de Minister niettemin de aanschrijving officieel had moeten afkondigen wil zij in werking hebben kunnen treden en L hebben kunnen binden.
De Raad acht deze stelling niet juist. Immers, niet is op enigerlei wijze gebleken dat de Minister na verzending van de aanschrijving de uitvoering ervan opgeschort heeft, totdat de Vereniging Offshore Belangen, waarmee hij voorafgaand aan de aanschrijving uitvoerig overleg heeft gepleegd, en hij zelf de bezwaren van deze vereniging tegen de aanschrijving besproken hadden. Ook het telegram dat de Minister van Financiën De Paula op 13 december 1983 aan de voorzitter van de Vereniging van Offshore Belangen zond wijst niet in die richting. Integendeel, de Minister bericht in dat telegram als volgt:
“Nadat diverse argumenten, zowel mondeling als schriftelijk, aan mij zijn voorgelegd ter versoepeling van de in begin van dit jaar getroffen regeling inzake belastingheffing op vergoedingen in natura heb ik na ampele overwegingen, waarbij de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen tot een financieel Dienstencentrum en het laten prevaleren van het draagkrachtsbeginsel bij de belastingheffing tegen elkaar worden afgezet, het volgende besloten: De regeling begin dit jaar getroffen blijft van kracht met dien verstande dat: etc...
Uit dit telegram blijkt juist naar het oordeel van de Raad dat de aanschrijving direct werd ingevoerd en dat de Minister achteraf bereid is gebleken op een aantal punten een versoepeling toe te passen nadat hem diverse argumenten daarvoor ter kennis waren gebracht.
6. De Raad is van oordeel dat de Minister in casu door een aanschrijving rechtstreeks per brief aan de belastingplichtigen, waaronder L, te verzenden in voldoende mate deze belastingplichtigen op de hoogte heeft gesteld van zijn richtlijnen, zodat niet nog eens afkondiging in een officieel orgaan noodzakelijk was wilde deze bindende werking tegenover belanghebbenden hebben. De bedoeling van een officiële publicatie is immers dat de daarin vervatte mededelingen ook de belanghebbenden bereiken. Nu vast is komen te staan dat L de brief van 1 februari 1983 met de aanschrijving heeft ontvangen is aan publicatie voldoende tegemoetgekomen, waardoor de aanschrijving in ieder geval tegenover L bindende werking heeft gekregen.
Belanghebbenden mochten erop vertrouwen dat de richtlijnen vervat in de aanschrijving op hen van toepassing zouden zijn in 1983, zoals de brief van 1 februari 1983 ook uitdrukkelijk aangeeft. Uit deze brief valt ook niet te lezen dat er een voorbehoud was gemaakt met betrekking tot de invoering daarvan. Duidelijk is ook dat bedoelde aanschrijving de bedoeling had om eerder gemaakte afspraken, zoals die van 27 april 1979 met L, buiten werking te stellen. Bedoelde aanschrijving kan niet gezien worden als in strijd met de wet of andere rechtsbeginselen, zodat er geen sprake is van een hande1en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
Subsidiair verzoekt L de aanschrijving niet eerder dan voor het jaar 1984 van toepassing te verklaren, omdat opzegging van gemaakte afspraken slechts dan kan plaats vinden op een in de toekomst gelegen tijdstip. Dat zoals de inspecteur stelt L van de inhoud van de aanschrijving al eerder dan 1 februari 1983 op de hoogte kon zijn via de Vereniging Offshore Belangen, die met de Minister overleg pleegde acht de Raad niet, in verband met de rechtszekerheid, van voldoende gewicht om de aanschrijving met terugwerkende kracht te doen ingaan. De Raad acht de aanschrijving dan ook pas bindend voor L met ingang van 1 februari 1983.
8. Hiermede verband houdende stelt L dat een aantal van de punten, genoemd in de brief van 27 april 1979, gebaseerd zijn op een uitspraak van de Raad van 26 juni 1974 (Louis Overberg). L is van mening dat de Minister geen rechterlijke uitspraak opzij kan zetten.
De Raad komt op dit punt hieronder terug bij de bespreking van de afzonderlijke …….
9. L heeft voorts bezwaren tegen het feit dat de Inspecteur in zijn beslissing op het bezwaarschrift het bijzonder tarief ex artikel 24 lid 4 Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (L.I.B.) niet van toepassing acht op de resettlement allowance, forced sale auto en appliance reimbursement en dat deze uitkeringen niet terzake van de beëindiging van het dienstverband werden gedaan.
10. L voert aan dat artikel 11 lid 1, 1e letter b L.I.B. van toepassing is op grond waarvan het bijzondere tarief wel degelijk van toepassing is, maar dat in casu deze uitkeringen onbelast zin op grond van de uitspraak in de zaak Overberg.
11. De vraag is dan ook of bedoelde uitkeringen door L gedaan zijn in het kader van het staken of niet verrichten van werkzaamheden in de ruimste zin, zoals bedoeld in artikel 11 lid 1, 1e letter b L.I.B. op grond waarvan L in aanmerking kon komen voor het bijzonder tarief ex artikel 24 lid 4 L.I.B.
12. L. heeft niet bestreden dat de werknemers om wie het gaat binnen het concernverband werkzaam zijn gebleven en hun dienstverband elders voortzetten. Dit betekent naar het oordeel van de Raad dat er van een wezenlijke staking van de werkzaamheden geen sprake is, zoals dat vereist wordt op grond van artikel 11 lid 1, 1e letter b en het bijzondere tarief derhalve niet van toepassing is.
13. De Raad gaat hierna over tot het bespreken van de afzonderlijke correcties:
<u>Resettlement allowance, home purchase sale, forced sale auto</u>
L doet een beroep op de afspraak van 27 april 1979, maar de Raad heeft hierboven reeds vastgesteld dat deze afspraak ongedaan gemaakt is voor wat betreft de periode vanaf 1 februari 1983 door de aanschrijving van 1 februari 1983. L verwijst ook naar de uitspraak van de Raad van 26 juni 1974 in de zaak Overberg op grond waarvan deze vergoedingen onbelast zouden zijn. De Raad deelt te dezer het standpunt van de Inspecteur. De uitspraak van de Raad in de zaak Overberg is in zoverre achterhaald dat het bedrag van de herinrichtingstoelage welk in aanmerking komt om niet belast te worden in verband met de toeneming van de kosten van levensonderhoud op een hoger niveau gesteld dient te worden dan het. bedrag van f.5000,- dat als criterium gold in de zaak Overberg. Het bedrag dat de Inspecteur als niet belastbaar in aanmerking heeft genomen, namelijk f. 12. 000,- komt de Raad in het onderhavige geval, waarin L op geen enkele wijze met concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de werkelijke inrichtingkosten hoger zijn dat dit bedrag, als uiterst redelijk voor. Er is dan ook geen sprake van dat de Inspecteur een uitspraak …..
<u>Property management fee</u>
De Raad beschouwt deze “fee” welke door L aan haar werknemers wordt vergoed als woninglasten welke voor de werknemer aftrekbare kosten vormen terzake van dienstbetrekking.
Bedoelde kosten zijn het gevolg van het in eigendom hebben van onroerend goed in het land van oorsprong en zijn niet direct verbonden met de dienstbetrekking als zodanig. Deze kosten welke door L vergoed worden, worden derhalve normaal belast.
De correctie blijft gehandhaafd.
<u>Emergency leave</u>
De vergoeding van deze privé-kosten door de werkgever, welke kosten niet werden gemaakt ten behoeve van de dienstbetrekking, worden door de Raad als loonbestanddeel gezien en is derhalve belastbaar. De correctie wordt gehandhaafd.
<u>Education assistance</u>
Uit de overeenkomst van 27 april 1979 blijkt dat de education assistance “up to College level” belastingvrij is. De reiskosten evenwel van de kinderen, onder wie de kinderen uit een vorig huwelijk worden wel belast. L betwist dit.
Ten aanzien van de situatie na 1 januari 1983 heeft de Raad hiervoor al opgemerkt dat de overeenkomst van 27 april 1979 door de aanschrijving van de Minister is vervallen.
Bedoelde kosten van de education assistance zijn geen aftrekbare kosten voor de werknemer. Vergoeding van deze kosten door de werkgever betekent dat deze vergoeding tot het loon van de werknemer wordt gerekend. De vergoedingen te dezen zijn te beschouwen als betaling in geld en niet in natura, zoals L ten onrechte meent.
De correctie blijft gehandhaafd.
<u>Acceptance bonus</u>
De werknemer ontvangt bij het aanvaarden van een functie te Aruba een acceptance bonus. Deze vergoeding vindt zijn oorzaak in de dienstbetrekking van de betrokken werknemer met L. Op het moment van aanvaarden van deze functie en het genieten van deze bonus is de betrokken werknemer nog niet werkzaam op Aruba, maar dat betekent niet dat voor wat betreft de periode vanaf 1 februari 1983 de door hem ontvangen bonus niet belast is.
Ingevolge artikel 2 lid 2 sub a van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 wordt degene die niet binnen de Nederlandse Antillen ……
Dit houdt in dat ook toekomstige vervulling van de dienstbetrekking geacht wordt onder dit artikel te vallen. De acceptance bonus is onverbrekelijk verbonden met het accepteren van de dienstbetrekking op Aruba, omdat het hier voordeel uit de dienstbetrekking betreft en is derhalve belast.
De correctie blijft gehandhaafd.
<u>Appliance reimbursement</u>
Het bijzonder tarief is, zoals reeds onder punt 11 is overwogen, niet van toepassing op vergoedingen bij overplaatsing
<u>Korting E-producten</u>
L heeft geen verweer gevoerd tegen de in het vertoogschrift gegeven interpretatie van de Inspecteur op dit punt. De Raad volgt het standpunt van de Inspecteur te dezen, zodat ook de onderhavige vergoedingen in geld uitgekeerd een voordeel uit dienstbetrekking vormen en derhalve belast worden.
De correctie blijft gehandhaafd.
<u>Verhuur bungalows</u>
De naheffing is gebaseerd op 36 % van de berekende huur, vermeerderd met 5% voor rekening van L komende verbruiksbelasting en een vergoeding voor het gebruik van wasmachine, TV , afwasmachine etc.
L en de Inspecteur verwijzen beiden naar repporten, welke de Raad niet tot haar beschikking heeft. De Raad kan derhalve niet de juistheid van de standpunten van partijen beoordelen, zodat de Raad nadere gegevens van partijen wenst.
De Raad wenst dat aan haar door L ter beschikking wordt gesteld de vaststelling van de huurwaarden van de bungalows door de Huurcommissie, welke vaststelling op verzoek van L op 12 augustus 1935 heeft plaats gevonden, de taxatie van het taxatiebureau B te Aruba, alsmede een opgave van de door L werkelijke berekende huren van de bungalows. Tevens wenst de Raad van de Inspecteur inzage in de door het belastingaccountantsbureau gemaakte berekening van de huurprijzen van de betreffende bungalows.
De Inspecteur is voor het onderhoud van de bungalows uitgegaan van een bedrag van f. 100,- per maand. Gezien de gemiddelde kale huurprijzen van de bungalows komt het de Raad voor dat dit bedrag aan de hoge kant is, waarbij de Raad mede in aanmerking neemt dat door het aantal van de bungalows (circa 100) de kosten gedrukt warden. Het standpunt van de inspecteur dat van een gemiddeld aantal van 100 bungalows dient te worden uitgegaan ….
<u>Lotap</u>
De Inspecteur heeft bij vertoogschrift wegens eerder gedane toezegging deze correctie ongedaan gemaakt. De naheffingsaanslag werd verminderd met f. 4.640.938,-.
Beslissing:
Vernietigt de naheffingsaanslag waarvan beroep;
Vermindert de naheffingsaanslag met inachtneming van de door de Raad vastgestelde correcties.
Stelt L en de Inspecteur in de gelegenheid om binnen een maand na deze beschikking de door de Raad gevraagde gegevens, zoals hierboven overwogen bij het punt “verhuur bungalows” bij haar secretaris in te dienen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
22 maart 1989
Zaak no. 71/86
Beschikking 13/89
Bij beschikking van 9 februari 1989 heeft de Raad aan L en de Inspecteur om nadere gegevens gevraagd.
De Inspecteur heeft bij brief van 3 maart 1989, ingekomen bij de Raad op 6 maart 1989, een uittreksel uit het interimrapport van de Belastingaccountantsdienst (BAD) overgelegd en L heeft bij brief van 6 maart 1989, bij de Raad ingekomen op 8 maart 1989, de rapporten van Huurcommissie van Aruba overgelegd, alsmede de rapporten van het taxatiebureau B en een opgave van de werkelijk door haar in rekening gebrachte huren.
Overwegende:
Als basis voor berekening van de Inspecteur zijn een viertal bungalows genomen, te weten de bungalows nrs a, b, c en d gelegen aan de S. L is het daarmee eens, zij het dat zij bezwaar maakt tegen de berekening van de huur van bungalow nr c door de Huurcommissie welke volgens L een vergissing is.
De Raad is van oordeel dat om ook voor haar onbegrijpelijke redenen de huur voor bungalow nr c door de Huurcommissie is vastgesteld op f. 678,- per 1 augustus 1985. Wanneer er een vergelijking wordt getrokken tussen de verschillende bungalows, met name tussen de nrs c en d, is te constateren dat er qua indeling en aanwezige voorzieningen betrekkelijk weinig verschil is tussen de bungalows nrs c en d, waarbij de Huurcommissie bungalow d waardeert op f.490,-. Het verschil zit in een extra garage voor nr c, waartegenover staat dat nr d maidquarters heeft, een den en 1,5 badkamer in plaats van 1, terwijl het ook een nieuwer huis is.
De Raad weet niet precies hoe zij het verschil moet waarderen, maar duidelijk is wel dat de berekening van de Huurcommissie op ……………
De Raad zal aan het geschil tussen partijen een einde maken door aan de bungalow nr c om billijkheidsredenen een waarde toe te kennen van f. 400,-, waardoor de correctie welke door de BAD berekend is op 36 % thans uitkomt op 16,5
Beslissing:
Stelt de correctie van de huur van de bungalows in totaal vast op 16,5%.
mrs A.P.M. Houtman, voorzitter, mrs W.B. de Jong en Chr.A.M. Heeregrave, leden