ECLI:NL:ORBBNAA:1988:BQ8622
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.P.M. Houtman
- W.B. de Jong
- T.J.M. Kolfschoten
- Rechtspraak.nl
Kinderaftrek en onderhoudskosten voor in het buitenland studerende kinderen
In deze zaak gaat het om de vraag of een belastingplichtige, B, recht heeft op kinderaftrek voor zijn zoon A, die in 1985 in de Verenigde Staten studeerde. B heeft in dat jaar een bedrag van US 18.347,- overgemaakt voor de kosten van levensonderhoud van zijn zoon, terwijl A zelf een inkomen van fl. 2.623,05 heeft verdiend. De Inspecteur betwist dat B zijn zoon nagenoeg geheel heeft onderhouden, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van kinderaftrek. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat de aanspraak op kinderaftrek een imperatief karakter heeft en dat B geen afstand kan doen van deze aanspraak, ook al zou dit hem in een ongunstiger fiscale positie brengen. De Raad stelt vast dat de Inspecteur een te strikte interpretatie hanteert van wat 'nagenoeg geheel onderhouden' betekent. De Raad introduceert een richtlijn waarbij wordt gesteld dat een belastingplichtige ten minste 90% van de kosten voor zijn rekening moet nemen, met een maximum van fl. 1.000,- aan bijverdiensten van de ondersteunde. In dit geval komt de Raad tot de conclusie dat B niet kan aantonen dat hij A nagenoeg geheel heeft onderhouden, omdat A door zijn bijverdiensten meer dan fl. 1.000,- aan onderhoudskosten heeft bespaard. Hierdoor heeft B geen recht op kinderaftrek, maar kan hij de kosten voor levensonderhoud van A wel als buitengewone lasten in mindering brengen op zijn inkomen. De Raad vernietigt de eerdere beschikking van de Inspecteur en vermindert de aanslag tot een naar een zuiver inkomen van fl. 26.733,33.