BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
14 maart 1988
1988-007 (36-1987)
Gezien het bij de Raad op 7 oktober 1987 ingekomen beroepschrift van A N.V., verder te noemen appellante, waarbij appellante in beroep komt tegen de beschikking van de Inspecteur d.d. 7 september 1987 No. 110, in houdende een afwijzing van een door appellante ingediend bezwaarschrift.
Gezien het op 8 december 1987 ingekomen vertoogschrift van de Inspecteur en het door appellante op 20 januari 1988 ingediende verweerschrift.
Gelet op de mondelinge behandeling waarbij partijen de wederzijdse standpunten hebben toegelicht, appellante aan die hand van een pleitnota en de Inspecteur aan de hand van produkties;
Appellante is tijdig in beroep gekomen zodat zij daarin kan worden ontvangen. De Inspecteur heeft bij beschikking van 16 januari 1986 (Dit moet waarschijnlijk zijn: 1987) No. 110 aan appellante een vordering opgelegd ten bedrage van f. 20.000,-, omdat appellante zonder betaling van de op grond van de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908 verschuldigde rechten in het binnenland heeft gebracht:
een personenauto:
Merk: BMW
Model: 233 I
Bouwjaar: 1982
Belastingkenteken: X yy-zz
Normale prijs: f. 50.000,-
Appellante bestrijdt de vordering stellende dat de auto niet vanuit het buitenland door haar op Curaçao is ingevoerd, maar door haar vanuit Aruba naar Curaçao is vervoerd.
Omdat Aruba, zoals appellante stelt, ten tijde van het vervoer niet behoorde tot het buitenland maar onderdeel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden behoefde zij geen invoerrechten te betalen over de naar Curaçao vervoerde personenauto’s, waarvan voornoemde auto er een is.
De Inspecteur is daarentegen van mening dat appellante wel degelijk de auto heeft ingevoerd en dit bovendien illegaal. Appellante heeft geen bewijsstukken getoond waaruit zou kunnen blijken dat het vervoer van de betreffende auto gedekt was door de voorgeschreven douanedocumenten. Ook werd, nog steeds volgens de Inspecteur, appellante in de gelegenheid gesteld haar boekhouding over te leggen, maar appellante heeft daaraan geen gevolg ge geven. Later bleek zelfs dat het grootste deel van de administratie niet meer aanwezig was. Er zijn dan ook geen vervoersdocumenten gevonden betreffende deze en de andere ingevoerde auto’ s.
De Raad oordeelt als volgt:
Vast is komen te staan dat alle auto’s, waarvan de onderhavige auto er is, door J, als directeur van appellante, vanuit Aruba op Curaçao zijn gebracht. De auto’ s zouden volgens appellante door een zekere P uit de U.S.A. op Aruba zijn ingevoerd. Appellante kan verder geen gegevens verschaffen omtrent de juiste personalia en het adres van voormelde P, die “ergens” in de U.S.A. zou wonen.
Uit een door de Inspecteur overgelegde brief van zijn collega te Aruba van 9 november 1987 blijkt dat er op, Aruba een onderzoek heeft plaats gevonden om te achterhalen of appellante auto’s heeft ingevoerd op Aruba, om deze vervolgens naar Curaçao te verschepen.
Uit dit onderzoek kwam naar voren dat appellante nimmer auto’s heeft geïmporteerd op Aruba en evenmin auto’s naar Curaçao heeft verscheept.
Appellante heeft geen enkele aannemelijke verklaring kunnen geven welke weg, de bedoelde auto’s hebben gevolgd voor hun aankomst op Curaçao. De bijbehorende geëigende vervoersdocumenten ontbraken immers.
Nu appellante op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat op Aruba of anderszins ooit invoerrecht en economische heffing op deze en de andere auto’s is voldaan, is de Raad van oordeel dat de vordering terecht is opgelegd, en dat de bezwaren daartegen op goede gronden zijn verworpen.
De tweede stelling van appellante - dat de vordering van de Inspecteur een wettelijke grondslag mist gelet op de artikelen 233 e.v. Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908 - stuit, het vorenoverwogene in aanmerking genomen, af op het bepaalde is artikel 218 van de verordening.
Verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.P.M. Houtman, W.B. de Jong en T.J.M. Kolfschoten