ECLI:NL:ORBBNAA:1987:BQ8610

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 november 1987
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1987-019 (kenmerk 75-1986)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.P.M. Houtman
  • W.B. de Jong
  • T.J.M. Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over huuropbrengst van roerende goederen in het kader van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943

In deze zaak gaat het om de belastingheffing over de huuropbrengst van roerende goederen in het kader van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943. De belanghebbende, die zich op 23 november 1980 op Curaçao heeft gevestigd, is werkzaam als office-manager bij een notariskantoor en is eigenaar van een woonhuis in Schagen, Nederland. Dit woonhuis is in 1983 gedurende 10 maanden verhuurd voor een bedrag van Hfl. 1.000,- per maand. Bij zijn aangifte voor het jaar 1983 heeft de belanghebbende een opbrengst van Hfl. 5.000,- uit onroerend goed aangegeven. De Inspecteur heeft echter een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een bedrag van NAf. 3.132,- is bijgeteld ter zake van de opbrengst van onroerend goed.

Het geschil tussen de Inspecteur en de belanghebbende betreft de vraag of de Inspecteur terecht belasting heeft geheven over het gedeelte van de huuropbrengst dat door de belanghebbende als opbrengst uit verhuur van roerende goederen wordt beschouwd. De belanghebbende stelt dat de Inspecteur geen belasting mag heffen over de opbrengst van roerende goederen, die op een totale huursom van Hfl. 1.000,- op Hfl. 500,- per maand moet worden gesteld. De Inspecteur is van mening dat er in dit geval geen sprake is van verhuur van roerende goederen, omdat de huurovereenkomst enkel melding maakt van een 'gestoffeerd' herenhuis zonder specifieke verwijzing naar roerende goederen.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken komt tot de conclusie dat de Inspecteur terecht heeft geoordeeld dat de opbrengst van roerende goederen niet belastbaar is, omdat er geen bewijs is dat deze goederen daadwerkelijk zijn verhuurd. De Raad vernietigt de navorderingsaanslag en vermindert de aanslag tot een naar een zuiver inkomen van Hfl. 93.395,-. Deze uitspraak is een terugkeer naar een eerdere beslissing van 12 december 1985, waarin ook al werd geoordeeld dat de opbrengst van roerende goederen niet belastbaar is.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN
25 november 1987
1987-019 (kenmerk 75-1986)
Gezien het namens K - verder mede te noemen: belanghebbende - door de gemachtigde op 28 november 1986 bij de Raad ingediende beroepschrift met bijlagen hiertoe strekkende dat de Raad zal vernietigen de aan belanghebbende onder kohierartikel xxxxx opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1983, dagtekening 30 september 1986;
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur der Belastingen op Curaçao, bij de Raad ingekomen op 10 april 1987 en hiertoe strekkend dat de Raad het ingestelde beroep ongegrond zal verklaren;
Gezien de overige stukken;
Gehoord ter behandeling in raadkamer van de Raad op 22 september 1987 belanghebbenden en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur, waarbij door de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota is overgelegd;
Overwegende:
1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld zodat belanghebbenden daarin kan worden ontvangen.
2. Ten processe moet van de navolgende vaststaande feiten worden uitgegaan:
- belanghebbenden heeft zich op 23 november 1980 op Curaçao gevestigd, en is werkzaam als office-manager bij notariskantoor S
- belanghebbenden is eigenaar van een woonhuis met aanhorigheden, gelegen te Schagen (NL), welk woonhuis door belanghebbenden in 1983 gedurende 10 maanden a Hf1. 1.000,- per maand aan een derde is verhuurd;
- bij zijn aangifte 1983 heeft belanghebbenden terzake opbrengst onroerend goed aangegeven een bedrag van Hfl. 5.000,-;
- bij zijn navorderingsaanslag dd. 30 september 1988 heeft de Inspecteur een bedrag van NAf. 3.132,- (Hfl. 5.000 * 0.6264) ter zake opbrengst onroerend goed bijgeteld alsmede een bedrag ter zake van AOV/AWW restitutie…………………………………………………..
3. Het geschil tussen de Inspecteur en belanghebbende gaat, nadat de Inspecteur heeft verklaard dat terzake van de AOV/AWW een administratieve fout is gemaakt welke gecorrigeerd zal worden, over de vraag, of de Inspecteur al dan niet terecht belasting heeft geheven over dat gedeelte van de huuropbrengst hetwelk door belanghebbende als opbrengst uit verhuur van in het huis aanwezige roerende goederen wordt beschouwd.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur geen belasting mag heffen over de opbrengst van roerende goederen, welke opbrengst op een totale huursom per maand ad f. 1.000,-, op f. 500,- per maand moet worden gesteld.
De Inspecteur onderschrijft het standpunt van belanghebbende dat volgens het stelsel van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 de opbrengst van roerende goederen niet belastbaar is, doch bestrijdt dat er in casu sprake is van verhuur van roerende goederen.
4. De Raad deelt de visie van de Inspecteur.
Het zwaarstwegende argument ontleent de Inspecteur - naar het oordeel van de Raad terecht - aan het ontbreken van iedere verwijzing naar de verhuur van roerende goederen in de onderliggende huurovereenkomst. Deze overeenkomst maakt uitsluitend melding van een “gestoffeerd” herenhuis; genoemd worden als zodanig: parketvloer, plavuizenvloer, vloerbedekking boven en gordijn. Later noemt belanghebbende ook nog een complete keuken inclusief koelkast en elektrische kookplaten, aanrecht, afvoerkappen, keukenkasten, kapstokken in de gang, 5 losse hang- en legkasten, handdoekenrekken en tuingereedschappen.
Ofschoon sommige van deze goederen – voorzover niet aard- of nagelvast met het huis zijn verbonden dan wel onroerend door bestemming – ongetwijfeld als roerend goed zijn aan te merken, heeft belanghebbenden tot dusverre gefaald in zijn betoog dat deze goederen als roerende goederen mede verhuurd zijn en nog minder dat de huuropbrengst daarvan op de helft van de totale huursom moet worden bepaald.
In de huurovereenkomst wijst niets in die richting. Het overgelegde inspectierapport draagt daaraan niets bij.
5. Bij de behandeling in raadkamer heeft belanghebbende de Raad verzocht om bij de vaststelling van de aanslag rekening te houden met het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de L.I.B. …. De Raad is van oordeel dat deze bepaling ………..
De Raad komt tot dit oordeel mede op grond van de omstandigheid dat artikel 4 van de L.I.B. een opsomming geeft van opbrengsten van onroerend goed welke niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep worden genoten.
Deze bepaling zou overbodig zijn als zou moeten worden aangenomen dat verhuur van onroerend goed steeds als “bedrijf of beroep” gezien zou moeten worden. Verhuur van een privé-woning met “diplomatenbeding” is naar het oordeel van de Raad geenszins als “bedrijf of beroep” aan te merken.
In zoverre komt de Raad dus terug op de bij beschikking van 12 december 1985 (No. 12/85) genomen beslissing op dit punt, op welke uitspraak belanghebbende een beroep heeft gedaan.
6. De slotsom van het voorgaande moet zijn, rekening houdend met de toe te passen correctie terzake van de AOV/AWW-restitutie zoals aangegeven door de Inspecteur in punt 5 van het vertoogschrift dat de bestreden navorderingsaanslag behoort te worden vernietigd en te worden verminderd tot een naar een zuiver inkomen van f. 93.395,-
Beslissende:
Vernietigt de navorderingsaanslag, waarvan beroep;
Vermindert de onderhavige aanslag tot een naar een zuiver inkomen van f. 93.395,-.
mrs. A.P.M. Houtman, W.B. de Jong en T.J.M. Kolfschoten