ECLI:NL:ORBBNAA:1987:BQ8559

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 april 1987
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1987-007 (kenmerk 68-1987)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • A.P.M. Houtman
  • W.B. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor studerende kinderen

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor een belanghebbende die kosten heeft gemaakt voor zijn studerende dochter en zieke zoon. De belanghebbende heeft in 1982 aanzienlijke uitgaven gedaan voor zijn dochter, die rechten studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, en voor zijn zoon, die in financiële problemen verkeerde door medische kosten. De Inspecteur der Belastingen heeft de aftrek van deze kosten betwist, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijsstukken heeft overgelegd om aan te tonen dat deze uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en dat ze als buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft geoordeeld dat studiekosten voor kinderen die geen eigen inkomen hebben, onder de buitengewone lasten vallen zoals bedoeld in de Landsverordening op de Inkomstenbelasting. De Raad is van mening dat de hoogte van de Rijksstudietoelage een objectieve maatstaf vormt voor de vaststelling van het bedrag dat een student nodig heeft om een redelijk bestaan te voeren. De belanghebbende heeft echter niet kunnen aantonen dat hij het door hem ontvangen X-pensioen aan zijn dochter ter beschikking heeft gesteld, waardoor dit bedrag niet als aftrekbare post kan worden meegenomen.

Ten aanzien van de zoon heeft de Raad vastgesteld dat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten, met uitzondering van één betalingsbewijs voor een tandartsrekening. De Raad heeft het verzoek van de belanghebbende om alsnog bewijsstukken te overleggen afgewezen, omdat hij van tevoren op de hoogte was van de vereiste bewijsvoering. Uiteindelijk heeft de Raad de beschikking van de Inspecteur vernietigd en het zuiver inkomen van de belanghebbende vastgesteld op f. 71.859,-, na aftrek van de goedgekeurde buitengewone lasten voor zowel de dochter als de zoon.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
13 april 1987
1987-007 (kenmerk 68-1987)
Gezien het op 4 oktober 1986 bij de Raad ingekomen schriftuur waarbij D, wonende op Curaçao, hierna te noemen belanghebbende, gemachtigde mr. L, in beroep is gekomen tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen op Curaçao op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de definitieve aanslag Inkomstenbelasting 1982, kohierartikel 64938, welke beschikking voor eensluidend afschrift is verzonden aan belanghebbende op 4 augustus 1986.
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur dat op 1 december 1986 bij de Raad is ingekomen.
Gezien voorts het verweerschrift van belanghebbende naar aanleiding van het vertoogschrift, welk verweerschrift op 16 januari 1987 bij de Raad is ingekomen;
Gelet op de behandeling van de zaak ter zitting van de Raad op 31 maart 1987, alwaar zijn verschenen belanghebbende in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de Inspecteur.
Overweegt:
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van buitengewone lasten voor wat betreft door hem opgevoerde uitgaven ad f. 9.263,- voor zijn dochter, oud 28 jaar, die aan de Universiteit van Amsterdam studeerde, en ad f. 7.799,- voor zijn zieke zoon, oud 31 jaar, die in financiële moeilijkheden was geraakt. De dochter studeerde rechten in Amsterdam, nadat zij eerst Spaans had gestudeerd maar met die opleiding geen baan kon krijgen. Volgens belanghebbende voorzag hij in haar levensonderhoud, daar zij geen eigen inkomsten had. Belanghebbende stelt dat hij in 1982 haar huur heeft betaald ad Nfl. 5.200,-, haar maandelijks voorts een bedrag van Nfl. 600,- betaalde, derhalve Nfl. 7.200,- op jaarbasis, alsmede aan haar zijn X-pensioen ad Nfl. 1.428,- heeft afgestaan. In totaal is dit bedrag van Nfl. 13.828,-, hetwelk omgerekend tegen een koers van 0,6699 een bedrag van NAf. 9.263,- oplevert.
De zoon was volgens belanghebbende wegens een leveraandoening, waaraan hij uiteindelijk in 1985 is overleden, in grote financiële moeilijkheden geraakt, omdat hij niet als ziekenfondsverzekerde was ingeschreven en daarom de ziektekosten zelf moest opbrengen. Belanghebbende stelt dat hij in 1982 de volgende kosten voor zijn zoon heeft betaald:
tabel 1
Omgerekend tegen de koers van 0.6699 is dit NAf. 4.233,-. Voorts stelt belanghebbende dat hij in 1982 zijn zoon, die na een behandeling in het ziekenhuis depressief was geworden naar Curaçao heeft laten overkomen ten einde hem een tijdje in een andere omgeving te plaatsen. De reis- en verblijfkosten zijn door belanghebbende betaald. Belanghebbende specificeert ze als volgt:
tabel 2
Ter ondersteuning van zijn stellingen hoeft belanghebbende een aantal stukken overgelegd. Voor wat betreft de dochter: een verklaring van Z-groep BV, d.d. 14 september 1983, inhoudende dat zij maandelijks een bedrag van Hfl. 600,- overmaken aan mejuffrouw B., de dochter, ten laste van haar vader D, belanghebbende, en dat dit voor 1982 f. 7.200,- bedraagt; twee handgeschreven verklaringen van de verhuurster, inhoudende dat zij in 1982 van de heer D, belanghebbende, aan huur heeft ontvangen een bedrag van in totaal f. 5.200,- ten behoeve van mej. B; een jaaropgaaf 1982 van X Levensverzekering NN, inhoudende dat een bedrag van f.1.428,- is uitbetaald aan D
Voor wat betreft de zoon: een verklaring van de Gemeentelijke Sociale Dienst Hoorn, inhoudende dat de zoon de kosten van het ziekenhuis particulier moest betalen, hetgeen voor hem niet op te brengen was; dat de desbetreffende kosten middels de Algemene Bijstandswet zijn betaald; dat na het overlijden van de zoon zijn nalatenschap dermate gering bleek dat er nauwelijks van varhaal sprake kon zijn; een aanmaning van K en L gerechtsdeurwaarders, d.d. 10 mei 1982, tot betaling van de vordering van E, tandarts, ad f. 2.050,61; een aanmaning van dezelfde deurwaarders, d.d. 17 mei 1982, tot betaling van de vordering van de Nederlandse Spoorwegen ad f. 2.937,66; een dagvaarding ten verzoeke van de Stichting Algemeen Streekziekenhuis West- Friesland tot betaling van f. 282,40 te vermeerderen met rente en kosten; een rekening van F, tandarts, d.d. 28 oktober 1982, ad f. 1000,- alsmede een bankafschrift van Bank Van der Hoop Offers N.V. d.d. 30 november 1982, inhoudende een telefonische overboeking van f. 1000,- ten laste van D, belanghebbende, ten gunste van F, tandarts, inzake betaling van de declaratie van 28 oktober 1982.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende opgevoerde uitgaven niet met voldoende en deugdelijke bewijsstukken zijn gestaafd en dat derhalve niet is aangetoond dat deze uitgaven daadwerkelijk op belanghebbende hebben gedrukt, zodat ze niet als buitengewone lasten afgetrokken mogen worden van het inkomen. De Inspecteur wijst erop dat reeds bij vraag 17 van het aangiftebiljet A voor de Inkomstenbelasting is vermeld dat bewijsstukken moeten worden bijgevoegd wanneer een belastingplichtige aftrek van buitengewone lasten claimt. Voorts heeft belanghebbende bij zijn bezwaarschrift en in het kader van deze beroepsprocedure de gelegenheid gehad om bewijsstukken bij te voegen. De Inspecteur verzet zich tegen het door belanghebbende bij de behandeling van de zaak ter zitting gedane verzoek om alsnog binnen afzienbare tijd bewijsstukken te mogen overleggen. Volgens de Inspecteur is aan belanghebbende genoeg tijd gegund hiervoor.
Ten aanzien van de uitgaven voor de dochter stelt de Inspecteur zich subsidiair op het standpunt dat de onderhavige uitgaven slechts aftrekbaar zijn als buitengewone lasten voor zover zij belanghebbende’s dochter in staat hebben gesteld tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig haar plaats in de samenleving. Daarom wenst de Inspecteur de hoogte van de als buitengewone lasten aftrekbare kosten te koppelen aan de maximale Rijksstudietoelage voor een universitaire studie, zijnde Hfl. 11.390,-, omdat een student geacht wordt met deze toelage een redelijk bestaan te voeren overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. De tegenwaarde in Nederlands-Antilliaanse courant van voornoemd bedrag, omgerekend tegen de gemiddelde koers van 0.6699 in 1982, is NAf. 7.630, welk bedrag de Inspecteur - subsidiair - als maximale aftrek wil toestaan.
De Raad is van oordeel dat studiekosten voor studerende kinderen voor wie geen kinderaftrek wordt genoten, indien zij zelf geen inkomen hebben, zoals in casu vaststaat, behoren tot de buitengewone lasten zoals bedoeld in artikel, 16A lid 1 onder a van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting. Tot het begrip noodzakelijk levensonderhoud behoren niet alleen de uitgaven tot voorziening in de eerste levensbehoeften, maar ,mede alles hetgeen nodig is om de betrokkene in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Daarom is de Raad het in zoverre met de Inspecteur eens dat alsdan in beginsel de hoogte van de Rijksstudietoelage een objectieve maatstaf vormt voor de vaststelling van het bedrag dat een student nodig heef gezien zijn plaats in de samenleving.
Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat het door hem voor zijn dochter betaalde bedrag van Hfl. 13.828,- overeenkomende met Hfl. 1.150,- per maand, niet als overdreven kan worden beschouwd in 1982 voor iemand van 28 jaar. De Raad is van oordeel dat de leeftijd van de dochter in casu geen bijzondere reden vormt om af te wijken van de vorenbedoelde norm, nu zij toch niet zoveel ouder is dan de gemiddelde student. Dit betekent dat als maximaal aftrekbaar bedrag NAf. 7.630,- in aanmerking kan worden genomen. De Raad acht de door belanghebbende overgelegde bewijsstukken ten aanzien van de maandelijkse betaling van f. 600,— en ten aanzien van de huurbetaling voldoende. Echter heeft belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij het door hem ontvangen X-pensioen aan zijn dochter ter beschikking heeft gesteld, zodat dit niet als een aftrekbare post in aanmerking kan worden genomen. De maandelijkse vergoeding van Hfl. 600,- en de betaalde huur ad Hfl. 5.200,- overschrijden het bedrag van de maximale Rijksstudietoelage ad Hfl. 11.390,-.
Het als buitengewone lasten aftrekbare bedrag voor de dochter is alsdan NAf. 7.630,-.
Ten aanzien van de zoon is de Raad van oordeel dat belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat hij in behoeftige omstandigheden verkeerde. Belanghebbende heeft evenwel slechts één betalingsbewijs overgelegd, te weten terzake van de tandartsrekening van Hfl. 1.000,-, en voor het overige volstaan met het overleggen van aanmaningen gericht aan zijn zoon, terwijl ten aanzien van de reiskosten naar Curaçao en de verblijfkosten alhier geen enkel bewijsstuk is overgelegd. De Raad passeert het verzoek van belanghebbende, gedaan bij de behandeling van de zaak ter zitting, om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld betalingsbewijzen over te leggen. Inwilliging van dit verzoek zou in strijd komen met een behoorlijke procesorde, omdat belanghebbende van meet af aan geweten heeft dat hij die bewijsstukken moest overleggen en hij, vanwege de bezwaarschrift- en beroepsprocedure, daarvoor ook ruimschoots de tijd gehad heeft. Wegens het ontbreken van die bewijsstukken is de Raad met de Inspecteur van oordeel dat onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat die kosten inderdaad op belanghebbende hebben gedrukt. Voor wat betreft de zoon kan derhalve slechts het bedrag van Hfl. 1.000,- zijnde NAfl. 669,- als aftrekbare buitengewone lasten in aanmerking komen.
Uit het voorgaande volgt dat het door de Inspecteur vastgestelde zuiver inkomen van belanghebbende over het belastingjaar 1982 ten bedrage van 80.188,- verminderd dient te worden met de volgende bedragen aan buitengewone lasten: f.. 7.630,- ten behoeve van de dochter en f. 699,- ten behoeve van de zoon. Het zuivere inkomen komt alsdan op het bedrag van f. 71.859,-, zodat de onderwerpelijke beschikking niet in stand kan blijven.
Beslissing:
Vernietigt de beschikking, waarvan beroep.
Vermindert de onderhavige aanslag tot een naar een zuiver inkomen van f. 71.859,-.
mrs. H. Warnink, A.P.M. Houtman en W.B. de Jong