ECLI:NL:ORBBNAA:1987:BQ8557

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
31 maart 1987
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1987-005 (kenmerk 65-1986
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • A.P.M. Houtman
  • W.B. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en winstbepaling bij onderneming gedreven vanuit privéwoning

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 31 maart 1987, staat de vraag centraal of de belastbare winst van een onderneming, die bier, frisdranken en andere artikelen verkoopt vanuit de garage van een woning, moet worden toegerekend aan de belanghebbende of aan zijn dochter. De belanghebbende stelt dat zijn dochter de onderneming drijft en dat zij belast moet worden voor de winsten, terwijl de inspecteur van mening is dat de belanghebbende zelf als ondernemer moet worden aangemerkt en belastingplichtig is voor de winst.

De Raad oordeelt dat de belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt, omdat de onderneming vanuit zijn eigendom wordt gedreven en de vergunning op zijn naam is aangevraagd. De activiteiten van de dochter worden als ondersteunend gekwalificeerd. Daarnaast wordt de hoogte van de winst over het belastingjaar 1982 besproken. De belanghebbende kan zijn opgegeven cijfers niet voldoende onderbouwen met boekhoudkundige bescheiden, waardoor de inspecteur genoodzaakt is om de winst te bepalen op basis van bekende gegevens en een redelijke taxatie. De inspecteur komt uit op een bruto-winst van f. 25.000,- en een netto-winst van f. 22.000,-.

De Raad concludeert dat de door de inspecteur vastgestelde netto-winst gebaseerd is op een redelijke taxatie en dat het niet gedocumenteerde netto-winstcijfer van de belanghebbende geen betekenis kan worden toegekend. De Raad vernietigt de beslissing van de inspecteur en stelt de aanslag vast op een zuiver inkomen van f. 32.200,-. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in belastingzaken en de rol van de inspecteur bij het vaststellen van de winst.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
31 maart 1987
1987-005 (kenmerk 65-1986)
Gezien het op 5 september 1986 bij de Raad door belanghebbende ingediende schriftuur, waarbij hij in beroep komt tegen de beschikking van de Inspekteur, waarvan een afschrift op 8 juli 1986 aan belanghebbende is verzonden; Gezien de overige stukken van het geding, waaronder het op 18 november 1986 bij de Raad ingediende vertoogschrift en het op 28 januari 1987 ingekomen verweerschrift;
Gehoord partijen ter zitting van de Raad op 18 februari 1987;
Overwegende:
1. Het beroep richt zich tegen de door de Inspekteur gegeven beslissing op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen vaststelling van diens inkomen over het belastingjaar 1982 op een bedrag van f. 33.254,-. Het beroep is tijdig ingesteld en belanghebbende is daarin ontvankelijk.
2. In deze zaak staat centraal de vraag of de belastbare winst, gemaakt door de bedrijfsmatige verkoop van bier, frisdranken en andere artikelen vanuit de garage, behorende bij de woning aan het adres <adres>, toegerekend moet worden aan belanghebbende, danwel aan diens dochter S.
Volgens belanghebbende drijft zijn dochter deze zaak en moet zij voor de daaruit voortkomende winsten worden belast, volgens de Inspekteur dient belanghebbende zelf als ondernemer van deze zaak te worden aangemerkt en is hij ten aanzien van de winst belastingplichtig.
3. De onderhavige onderneming wordt gedreven vanuit een belanghebbende in eigendom toebehorende woning; vaststaat eveneens, dat de vergunning tot het drijven van deze onderneming door belanghebbende op eigen naam is aangevraagd en dat de onderneming niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In zijn verweerschrift stelt belanghebbende, dat hij, zij het voor zijn dochter, de zaak exploiteerde.
Op grond van deze feiten oordeelt de Raad, dat belanghebbende te dezen als ondernemer moet worden aangemerkt, te meer nu uit niets blijkt, dat de aktiviteiten van zijn dochter met betrekking tot de onderhavige onderneming anders dan als ondersteunend zijn te kwalificeren.
4. Voorts is aan de orde de vraag op welk bedrag de winst over het belastingjaar 1982 moet worden gesteld.
Belanghebbende heeft de door hem terzake opgegeven cijfers onvoldoende door boekhoudkundige bescheiden kunnen staven, zodat de Inspekteur genoodzaakt was de winst aan de hand van wel bekende gegevens en op basis van een redelijke taxatie te bepalen.
De Inspekteur heeft aldus bij zijn berekening in aanmerking genomen de door belanghebbende opgegeven omzet per dag, voorts een winstpercentage, dat in de onderhavige branche en in het bijzonder bij een vergelijkbaar bedrijf gebruikelijk is, en verder rekening gehouden met een zekere afschrijving op de inventaris. Daarbij kwam hij uit op een bruto-winst van f. 25.000,- en een netto-winst van f. 22.000,-. De Raad is van oordeel, dat het aldus door de Inspekteur vastgestelde netto-winstbedrag inderdaad is gebaseerd op een redelijke taxatie;
daartegenover kan aan het door belanghebbende opgegeven, maar niet gedocumenteerde, netto-winstcijfer van f. 18.204,70 geen betekenis worden toegekend.
5. De Inspekteur is tijdens de behandeling van deze zaak niet ingegaan op de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de door de Inspekteur overigens - in afwijking van de door belanghebbende genoemde in de aanslag vastgestelde cijfers.
Belanghebbende geeft als Lago-pensioen en AOV-pensioen respektievelijk op f. 3.600,- en f. 4.800,- en als inkomen uit het eigen huis f. 1.800,-.
Voor dit laatste heeft de Inspekteur een bedrag van f. 2.603,- minus f. 1.163,- in aanmerking genomen en overigens het bedrag, dat belanghebbende volgens de Inspekteur als inkomen heeft aangegeven: f. 9.814,—. Bij deze overige posten gaat het dus volgens belanghebbende om een totaalbedrag van f. 10.200,- en volgens de Inspekteur om een totaal-bedrag van f. 11.254,-.
Mede gelet op het geringe verschil zal de Raad, nu de Inspekteur terzake zijn standpunt in het geheel niet heeft toegelicht, uitgaan van de juistheid van de opgave van belanghebbende.
6. Uit het vorenstaande volgt, dat de beschikking van de Inspekteur niet gehandhaafd kan blijven en dat, met vernietiging daarvan, de aanslag nader behoort te worden vastgesteld op één naar een zuiver inkomen van f. 22.000,- + f. 10.200,-, ofwel f. 32.200,-.
Beschikkende:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en vermindert de daarbij gehandhaafde aanslag tot één naar een zuiver inkomen van f. 32.200,-.
mrs. H. Warnink, A.P.M. Houtman en W.B. de Jong