ECLI:NL:ORBBNAA:1986:BQ8524

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 oktober 1986
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1986-029 (zaak no. 37/86)
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • W.B. de Jong
  • T.J.M. Kolfschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van winst aan echtgenote in het belastingrecht met betrekking tot de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 oktober 1986, staat de vraag centraal of de Inspekteur terecht artikel 25A van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 niet heeft toegepast. De belanghebbende, die een hotel-restaurant bezit dat op naam van zijn echtgenote staat ingeschreven, stelt dat zijn echtgenote feitelijk de leiding over het bedrijf heeft en dat de Inspekteur daarom het belastingvoordeel van artikel 25A had moeten toepassen. De Raad overweegt dat, hoewel het bedrijf op naam van de vrouw staat, het niet voldoende is dat zij enkel op papier de eigenaar is; zij moet ook daadwerkelijk het bedrijf uitoefenen. De wet en de Memorie van Toelichting vereisen dat de vrouw niet alleen de eigenaar is, maar ook de feitelijke leiding heeft over het bedrijf. De Raad concludeert dat, hoewel de echtgenote van belanghebbende mogelijk een actieve rol speelt, het bedrijf formeel aan de belanghebbende toebehoort, waardoor de belastingvoordelen van artikel 25A niet van toepassing zijn. De Raad handhaaft daarom de navorderingsaanslag van de inkomstenbelasting over het jaar 1981, die door de belanghebbende werd betwist. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zowel juridische als feitelijke eigendom in belastingzaken.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
13 oktober 1986
1986-029 (zaak no. 37/86)
Gezien het bij de Raad op 20 maart 1986 ingekomen schriftuur, waarbij belanghebbende in beroep komt tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1981, artikel 90727, gedagtekend 22 januari 1986;
Gezien de bij de Raad op 23 mei 1986 ingekomen schriftelijke motivering van dit beroepschrift;
Gezien het op 11 juli 1986 ingekomen vertoogschrift van de Inspekteur en het namens belanghebbende op 13 augustus 1986 ingediende verweerschrift en de bij de Raad daarop op 5 september 1986 ingekomen reactie van de Inspekteur;
Gelet op de mondelinge behandeling ter zitting van de Raad d.d. 18 september 1986;
Overwegende:
1. Het beroep richt zich tegen bovengenoemde navorderingsaanslag ten belope van f. 107.707,81, opgelegd naar een zuiver inkomen van f. 222.450,-. Door belanghebbende is - onweersproken - medegedeeld dat tussen partijen nader is komen vast te staan, dat het zuiver inkomen over genoemd belastingjaar in afwijking van bovengenoemd bedrag vastgesteld moet worden op f. 204 .255,-, met een kinderaftrek voor een bedrag van f. 400,-.
2. Het enige geschilpunt in deze zaak betreft de vraag of de Inspekteur al dan niet terecht toepassing v artikel 25A van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 achterwege heeft gelaten.
Volgens belanghebbende had de Inspekteur dit artikel wel moeten toepassen, omdat - hoewel het bedrijf waaruit het onderhavige inkomen werd verkregen (te weten: het hotel-restaurant B) bij het Handelsregister staat ingeschreven op naam van belanghebbende – het zijn echtgenote is, die van het bedrijf feitelijk de leiding heeft. Zij werkt daarin gedurende vele uren per dag, aldus belanghebbende, terwijl belanghebbende daarin uitsluitend een financiële en administratieve functie zou vervullen; ter zitting is overigens in dat verband door belanghebbende medegedeeld dat ook hij vele uren per dag in het bedrijf werkt.
3. Artikel 25A van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 luidt, voorzover hier van belang als volgt:
“(1) Het belastingbedrag in zin van artikel 24 eerste lid wordt verminderd met 10% van de belasting, welke wordt ??? aan de van de zijde van de gehuwde vrouw opgekomen arbeidsinkomsten.
(2) Onder arbeidinkomsten in de zin van het eerste lid worden verstaan:
a. zuivere opbrengst van onderneming, voorzover het een door de gehuwde vrouw feitelijk uitgeoefend bedrijf of beroep betreft;
b. etc.”
In de Memorie van Toelichting is te dezen aanzien vermeld:
“Blijkens het tweede lid, letter a van artikel 25 is het niet voldoende dat een bedrijf op naam staat van de gehuwde vrouw, maar is vereist dat het bedrijf of beroep feitelijk door haar wordt uitgeoefend. Dit betekent dat - afgezien van werkzaamheden welke door derden al dan niet in dienstbetrekking in het bedrijf worden verricht - de aan de bedrijfsvoering verbonden werkzaamheden voornamelijk verricht moeten worden door de vrouw en niet door haar echtgenoot.
Dit ontwerp bevat geen voorziening ten behoeve van de vrouw die meewerkt in de onderneming van haar man.
Met de belastingcommissie is de Regering van oordeel dat een dergelijke faciliteit in de praktijk het karakter kan krijgen van een algemeen werkende belastingvermindering voor gehuwde ondernemers.”
4. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de wetstekst en de Memorie van Toelichting duidelijk, dat, wil van een vermindering als bedoeld sprake kunnen zijn, voldaan moet zijn aan dubbele eis: niet alleen moet het bedrijf feitelijk worden uitgeoefend door de ( gehuwde )vrouw, maar ook moet het haar bedrijf zijn.
Zou al in casu gezegd kunnen worden, dat de echtgenote van belanghebbende op zodanige wijze ten opzichte van belanghebbende zelf in het bedrijf werkt, dat zij dit bedrijf feitelijk uitoefent - waarvan de Raad allerminst overtuigd is - dan nog is niet voldaan aan de andere eis, omdat immers de onderneming, blijkens ook de inschrijving in het Handelsregister, aan belanghebbende zelf toebehoort, en het dus daarbij gaat om een aan hem toe te rekenen inkomstenbron. Dat artikel 25A ook deze laatste eis stelt, volgt direkt uit onder meer de aangehaalde woorden van de Memorie van Toelichting: “Dit ontwerp bevat geen voorziening ten behoeve van de vrouw die meewerkt in de orderneming van haar man.” Of dit meewerken nu bestaat in een feitelijk leiding geven, of in een andere vorm van werkzaamheden, is derhalve niet van belang.
5. Het bovenstaande brengt mee, dat het beroep ongegrond is en beslist moet worden als hieronder aan te geven.
Beschikkende:
Handhaaft de navorderingsaanslag,waarvan beroep.
mrs. H. Warnink, W.B. de Jong en T.J.M. Kolfschoten