3. Verder zijn, onder andere de volgende stukken overgelegd:
- een door B en belanghebbende ondertekende onderhands akte opgemaakt te Willemstad op 30 november 1981, waarvan de inhoud luidt:
“B en de heer O, verder te noemen debiteur, komen hierbij overeen:
B geeft, ingaande 1 december 1981, te leen aan de debiteur een bedrag van NAfls. 273.750,- tegen een rente van 15%, jaarlijks bij vooruitbetaling te voldoen.
Aflossing van een hoofdsom zal geschieden in een termijn op 30 november 1986.
Het uitstaande saldo is direct opeisbaar, indien een debiteur niet aan zijn verplichtingen voldoet
Tot zekerheid zal dienen:
cessie van een uitkering van een overlijdensrisicoverzekering. Cessie van een vordering door B is slechts mogelijk na schriftelijke toestemming van de debiteur.”
- een schriftuur aangeduid als “Aanhangsel no 1 bij de leningovereenkomst d.d. 30 november 1981” luidende:
“B en de heer O komen overeen, dat een lening van Naf. 273.750,- wordt omgezet in een lening van US 150.000,- (koers US S. 1 is NAf. 1.825). Alle overige voorwaarden blijven ongewijzigd.”
- een schriftuur d.d. 1 december 1981 ondertekend door B luidende:
“O eenenveertigduizendtweeenzestig 50/100 guldens Ant. Crt. voor rente 1 december 1981 tot en met 30 november 1982. f. 41.062,50”
- een door B en belanghebbende ondertekende onderhandse akte d.d. 2 januari 1982, luidende:
“Hierbij verklaart O te hebben ontvangen van B een lening groot USD 25.000,— tegen een rente van 15% per jaar. De looptijd van de lening is een jaar van 1 januari 1982 tot en met 31 december 1982. De rente vervalt op 31 december 1982.’
- een door E Inc. en belanghebbende ondertekende onderhandse akte dd. 2 januari 1982, luidende:
“E Inc., gevestigd te Panama, verklaart van heer O wonende te Curaçao te hebben ontvangen een bedrag van USD 150.000,- ten behoeve van een lijfrenteovereenkomst.
E Inc. verplicht zich om aan de heer O en/of echtgenote een maandelijkse lijfrente uit te keren en wel op de volgende voorwaarden:
vanaf 1.11.2003 tot en met 31.10.2008: USD 3.300,- per maand.
vanaf 1.11.2008 en verder levenslang : US 1.650,- per maand.
E verplicht zich tevens de ter beschikking ontvangen middelen op een adequate en veilige manier te beleggen.”
- een onderhandse akte d.d. 30 december 1982 luidende:
“Hierbij verklaart O te hebben ontvangen van B een lening groot USD 45.000,- tegen een rente 12% per jaar. De looptijd van deze lening is een jaar, van 1 januari 1983 tot en met 31 december 1983.”
Voor alle hiervoor bedoelde leningen en rente is belanghebbende in de boeken van B gedebiteerd. Effectieve betalingen hebben niet plaats gevonden. Hetze1fde geldt voor de koopsom van de lijfrente.
Het beroep van belanghebbende richt zich tegen de onderwerpelijke beschikking van een Inspecteur, waarbij de Inspecteur:
a. aftrek, als persoonlijke verplichtingen, van de hiervoor genoemde rente-post ten bedrage van f. 41.062,50 heeft geweigerd;
b. de door belanghebbende als onderhoudskosten eigen woning opgevoerde kosten ten bedrage van f. 2.512,92 slechts tot een bedrag van f. 975,- heeft geaccepteerd.
Ter ondersteuning van zijn beroep voert belanghebbende het volgende aan:
ad a. rente is op grond van artikel 16 lid 1 onder c van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) aftrekbaar en niet valt in te zien, waarom dit in het onderhavige geval niet zo zou zijn. Het gaat hier om een financiering van de oudedagsvoorziening van belanghebbende, welke is gefinancierd met geleend geld.
Uit rendementsoverweging is de oudedagsvoorziening ondergebracht bij een Panamese vennootschap.
Voorts heeft belanghebbende nog gesteld, dat vorderingen en schulden met elkaar worden verrekend, waardoor aanzienlijk minder kosten worden gemaakt.
ad b. In het jaar 1981 heeft belanghebbende zijn huis van buiten laten schilderen. Gezien echter de geringe hoogte van het bedrag, aldus belanghebbende, acht hij het niet opportuun daar verder op in te gaan, waaruit de Raad afleidt, dat belanghebbende zijn beroep op dit punt heeft laten varen.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende bestreden als weer gegeven in zijn vertoogschrift, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Artikel 16, lid 1 onder c bepaalt: Persoonlijke lasten zijn: renten van schulden en kosten van geldleningen
Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat de heffing van de inkomstenbelasting hier te lande is gegrond op het draagkachtsbeginsel, waaruit volgt, dat wil sprake zijn van persoonlijke lasten, de betreffende uitgaven op de belastingplichtige dienen te drukken, in die zin, dat die uitgaven komen ten laste van zijn vermogen c.q. daaraan worden onttrokken.
Uit de vaststaande feiten blijkt, dat belanghebbende, tezamen met voornoemde V, een (juridische) constructie heeft opgezet, waarbij over en weer - in casu: door B aan belanghebbende en, naar de Raad ambtshalve bekend is: door E Inc. aan V - geldleningen worden verstrekt, welke bezien in het kader van die constructie, geen andere reële betekenis kunnen hebben, dan dat door middel van die leningen (over en weer) renteposten worden gecreëerd, welke evenwel niet kunnen worden aangemerkt uitgaven, welke op belanghebbende - c.q. V - drukken in de hiervoorbedoelde zin.
Immers, de gehele constructie kan worden aangemerkt als een “gesloten circuit”, waarin noch waaruit geldstromen lopen, doch uitsluitend boekingen plaats vinden, welke geen enkele verandering aanbrengen in het vermogen, met name van belanghebbende, hetgeen met name blijkt uit het feit dat de onderwerpelijke rentepost wordt verrekend met (wederom) een aan belanghebbende door B verschafte “lening” en tevens dient als aflossing op de hoofdsom.
Daarbij dient tevens in aanmerking genomen te worden, dat de met de onderwerpelijke geldlening gefinancierde lijfrente evenmin substantiële betekenis kan worden toegekend, nu hier slechts sprake is van een boekhoudkundige verplichting van de kant van E Inc., zonder dat belanghebbende heeft aannemelijk kunnen maken, dat genoemde vennootschap t.z.t. over voldoende fondsen zal kunnen beschikken om aan de lijfrenteverplichting te kunnen voldoen. Van
Voorts heeft belanghebbende aangevoerd, dat het uit rendementsoverwegingen de voorkeur verdient, dat vorderingen en schulden worden verrekend, waaruit de Raad afleidt, dat het kennelijk de bedoeling van belanghebbende en genoemde V is t.z.t. de vordering van E inc. op V alsmede de vordering van B op belangebbende – welke vorderingen op dezelfde datum zijn ontstaan, van gelijke omvang zijn en hetzelfde rentepercentage dragen – over en weer te cederen (inclusief de bijgeboekte rente) waaruit volgt, dat in feite alle hiervoor onder de vaststaande feiten genoemde (papieren) transacties, binnen het vermogen van belanghebbende c.q. van V zich hebben afgespeeld.
Uit al het vorengaande volgt, dat het beroep van belanghebbende dient te worden verworpen.