ECLI:NL:ORBBNAA:1986:BQ8506

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
3 juni 1986
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1986-009
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.A. Molenaar
  • H. Warnink
  • A.P.M. Houtman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en kinderaftrek

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een beschikking van de Inspecteur, waarbij een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1983 werd verminderd. Belanghebbende, gehuwd en vader van twee dochters, stelde dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met buitengewone lasten bij het opleggen van de aanslag. De dochters, A en S, studeerden en werkten in het buitenland, en belanghebbende ontving een 'educational allowance' van zijn werkgever voor de studiekosten van dochter A. Belanghebbende voerde aan dat hij recht had op kinderaftrek voor zijn dochters, maar de Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de kosten voor dochter A niet als buitengewone lasten konden worden aangemerkt, omdat de studiekosten grotendeels door de werkgever werden vergoed. Voor dochter S werd gesteld dat haar inkomen onvoldoende was om in haar levensonderhoud te voorzien, maar ook hier werd de claim van belanghebbende verworpen. De Raad oordeelde dat belanghebbende niet in zijn beroep kon worden ontvangen wegens termijnoverschrijding en bevestigde de beschikking van de Inspecteur. De uitspraak werd gedaan op 3 juni 1986.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
3 juni 1986
1986-009
Gezien het op 18 april 1985 bij een Secretaris van de Raad ingekomen (formele) beroepschrift van P, gemachtigde: H gericht tegen een beschikking van een Inspecteur d.d. 14 november 1984, waarbij een aanslag in een inkomstenbelasting over het jaar 1983 ten name van genoemde P (belanghebbende) werd verminderd tot een naar een zuiver inkomen van f. 284.566,- met toepassing van kinderaftrek ten bedrage van f. 2.000,-;
Gezien een brief van een Inspecteur van 10 mei 1985, waarbij deze, conform artikel 7 van de Landsverordening op het beroep in Belastingzaken 1940, zoals gewijzigd, belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn beroepschrift alsnog binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van die brief te motiveren;
Gezien de schriftuur van belanghebbende, bij de Secretaris van de Raad ingekomen op 3 september 1985, waarbij belanghebbende zijn formeel beroepschrift nader motiveert met producties;
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur, bij de Secretaris van de Raad ingekomen op 22 november 1985, alsmede de bij dit vertoogschrift overgelegde producties;
Gezien het verweerschrift van belanghebbende, alsmede gezien de overlegde stukken;
Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad gehouden op 29 mei 198? alwaar zijn verschenen een gemachtigde van belanghebbende alsmede een Inspecteur vergezeld van twee collegae;
Overwegende:
Na bezwaar tegen de orderwerpelijke aanslag, is bij bovenbedoelde beschikking van de Inspecteur de aanslag verminderd als hiervoor weergegeven.
Tegen die beschikking is belanghebbende in beroep gekomen (uiteindelijk) stellende, dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag met een bedrag van f. 8.028,62 aan buitengewone lasten en dat die aanslag dient te worden opgelegd naar een zuiver inkomen van f. 276.236,-.
Tussen partijen staat het volgende vast.
Belanghebbende is gehuwd en tot zijn gezin behoren twee dochters, A, geboren op <> en S, geboren op <>.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar in dienstbetrekking werkzaan bij Shell Curaçao NV (SCNV).
A studeerde in het onderhavige jaar van januari tot en met maart in Engeland en gedurende de rest van het jaar in de Verenigd Staten. S was in dat jaar werkzaam in Engeland en heeft, blijkens een door belanghebbende overgelegde schriftuur van de (Engelse) Inland Revenue d.d. 7 maart 1984 gedurende het jaar 1983 (netto) £ 1.543,- verdiend.
Voor zijn dochter A heeft belanghebbende in het onderhavige jaar van zijn werkgever een ‘educational allowance” ontvangen ten bedrage van, naar de Raad begrepen heeft, tenminste 85% doch mogelijk 100%, van de kosten voor het internaat en de studie van die dochter.
Aan zijn dochter S heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een toelage verstrekt van £ 300,- per maand.
Voorts heeft dochter A haar ouders in 1983 eenmaal op Curaçao bezocht, kosten £ 750,-, S tweemaal, kosten £ 1650,-.
Deze kosten hebben betrekking op de door die dochters gemaakte vliegreizen.
Ter ondersteuning van zijn beroep voert belanghebbende het volgende aan:
<u>met betrekking tot zijn dochter A</u>
Artikel 23A van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting (LIB) bepaalt, dat de belastingplichtige kinderaftrek geniet voor zijn eigen kinderen die nagenoeg geheel op zijn kosten worden onderhouden.
Aangezien voor deze dochter de internaats- en studiekosten grotendeels door de SCNV worden vergoed, wordt de dochter niet “nagenoeg geheel” door belanghebbende onderhouden, zodat belanghebbende geen recht op kinderaftrek kan doen gelden.
Artikel 16A LIB bepaalt verder, dat tot de buitengewone lasten worden gerekend: “De op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van eigen kinderen, voor wie geen kinderaftrek wordt genoten.”
Gezien het vorenoverwogene is belanghebbende van mening, dat hij de hiervoor onder de vaststaande feiten genoemde kosten voor deze dochter als buitengewone lasten in aftrek kan brengen van zijn inkomen.
<u>met betrekking tot zijn dochter S:</u>
Nu deze dochter zelf werkzaam is komt hij niet meer in aanmerking voor kinderaftrek voor deze dochter.
Gezien het inkomen van de dochter over het onderhavige jaar - £ 1543,- - is zij niet in staat in de kost van haar noodzakelijk levensonderhoud te voorzien, zodat een maandelijkse toelage dient te worden beschouwd als een buitengewone last als bedoeld in artikel 16A lid 1 aanhef en onder a. LIB.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende bestreden en geconcludeerd als weergegeven in zijn vertoogschrift, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Met de Inspecteur is de Raad van oordeel, dat belanghebbende in zijn beroep niet kan worden ontvangen wegens het overschrijden van de belanghebbende gestelde termijn ingevolge het bepaalde bij artikel 7, lid 1 van de Landsverordening op het Beroep in Belastingzaken 1940 (zoals gewijzigd).
Weliswaar stelt belanghebbende, dat hij in onderhandeling was met de Inspectie en dat zulks de reden was, dat de termijn welke door de Inspecteur was gesteld voor de nadere motivering van zijn, belanghebbende’s, formeel beroepschrift, is overschreden, doch deze stelling van belanghebbende gaat niet op.
Immers niet valt in te zien, waarom belanghebbende de Inspecteur niet heeft verzocht, met het oog op die onderhandelingen, de door hem gestelde termijn(eventueel) te verlengen, terwijl ook overigens door belanghebbend geen (bijzondere) omstandigheden zijn aangevoerd, welke een termijnoverschrijding als de onderhavige rechtvaardigen.
Ten overvloede overweegt de Raad nog:
<u>met betrekking tot de dochter A.</u>
Belanghebbende gaat er kennelijk van uit, dat de kosten van internaat en studie - de hiervoor bedoelde “allowance” - rechtstreeks aan de dochter vanwege zijn werkgever worden betaald. Zulks is evenwel niet het geval.
Belanghebbende ontvangt van zijn werkgever die “allowance” in verband met het feit, dat zijn dochter elders studeert, waardoor hij, belanghebbende, in vergelijking met ouders die zulk een dochter niet hebben, extra kosten heeft.
Vergoeding van die kosten zijn niet anders dan loon zowel in de zin van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 als die op de Inkomstenbelasting 1943, zodat de stelling van belanghebbende, dat zijn dochter voor een (belangrijk) deel door een derde wordt onderhouden niet opgaat.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 23A, lid 1, aanhef onder b LIB heeft belanghebbende derhalve recht op kinderaftrek, zodat artikel 16A, lid 1 aanhef en onder a LIB in deze toepassing mist.
<u>met betrekking tot de dochter S.</u>
Belanghebbende heeft niet anders aangevoerd, dan dat deze dochter een loon heeft verdiend van £ 1543,- in het onderhavige jaar; dat een dergelijk loon een hongerloontje is en dat de maandelijkse toelage derhalve dient te worden aangemerkt als buitengewone lasten.
Belanghebbende heeft evenwel nagelaten aan te tonen, dat die dochter met zulk een inkomen niet in haar noodzakelijk levensonderhoud kan voorzien, indien zulks al het geval geweest zou zijn, heeft hij nagelaten aan te tonen, dat de maandelijkse toelage ad £ 300,- uitsluitend diende ter voorziening in bedoeld levensonderhoud terwijl zulks ook overigens aan de Raad niet is gebleken, zodat deze stelling zo daar al acht op geslagen zou moeten worden bij gebreke aan feitelijke grondslag zou dienen te worden verworpen.
Uit al het vorenoverwogene volgt, dat het beroep van belanghebbende dient te worden verworpen en de beschikking van de Inspecteur dient te worden bevestigd.
Beslissende:
Verwerpt het beroep van belanghebbende.
Bevestigt de beschikking, waarvan beroep.
mrs. J.G.A. Molenaar, H. Warnink en A.P.M. Houtman