ECLI:NL:ORBBNAA:1986:BQ8505
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.G.A. Molenaar
- H. Warnink
- A.P.M. Houtman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van tijdigheid en rechtsgeldigheid van een navorderingsaanslag in de winstbelasting
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de tijdigheid van een navorderingsaanslag in de winstbelasting over het jaar 1979, opgelegd aan de belanghebbende. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 22 mei 1986 uitspraak gedaan. De belanghebbende betwist dat de navordering tijdig heeft plaatsgevonden, omdat deze pas na 31 december 1984 zou zijn gedaan. De inspecteur stelt echter dat de aanslag op 24 december 1984 op het kohier is gebracht en ondertekend, wat volgens hem bepalend is voor de tijdigheid van de navordering.
De Raad overweegt dat in het algemeen van de juistheid van de door de inspecteur opgegeven datum van kohierstelling moet worden uitgegaan, tenzij bijzondere omstandigheden dit tegenspreken. De Raad concludeert dat er geen zodanige bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om aan de juistheid van de datum te twijfelen. De tijdsverloop tussen de kohierstelling en de dagtekening van het aanslagbiljet is niet zodanig groot dat dit een vermoeden van onjuistheid rechtvaardigt.
Daarnaast oordeelt de Raad dat de navorderingsaanslag niet kan worden vernietigd op basis van de niet-naleving van een voorschrift in de belastingwetgeving, omdat het geschonden belang van de belanghebbende niet zodanig groot is dat dit tot nietigheid zou moeten leiden. De Raad stelt vast dat de inspecteur tijdens de procedure andere feiten aan de navordering ten grondslag heeft gelegd dan de feiten die voor het verstrijken van de navorderingstermijn bekend waren. Dit leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, omdat deze niet kan worden gedragen door de feiten die de inspecteur heeft aangevoerd.