ECLI:NL:ORBBNAA:1986:BQ8503

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 mei 1986
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1986-004
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.A. Molenaar
  • E. Warnink
  • A.J.M. Houtman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en werkzaamheden aan het ambt van belastingambtenaar in het buitenland

In deze zaak gaat het om de inkomstenbelasting van de heer T, die in het onderhavige jaar werd aangeslagen naar een zuiver inkomen van f. 17.850. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de heer T in beroep ging. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de heer T, benoemd tot adjunct-commies 1ste klasse in tijdelijke dienst, op non-actief was gesteld maar desondanks werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn studie aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg. De kern van het geschil is of de door de heer T genoten inkomsten moeten worden aangemerkt als inkomsten bedoeld in artikel 17, lid 1, aanhef en onder h van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB). De Raad oordeelt dat de werkzaamheden die de heer T verrichtte in het kader van zijn studie, ondanks zijn non-activiteit, als aan het ambt verbonden werkzaamheden moeten worden beschouwd. Dit leidt tot de conclusie dat de inkomsten van de heer T onder de belastingplicht vallen, en de uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
23 mei 1986
1986-004
Gezien het op 26 augustus 1985 bij de Secretaris van de Raad ingekomen beroepschrift van T, wonende <>, Nederland, gemachtigde - blijkens schriftelijke volmacht - C gericht tegen de uitspraak van de Inspecteur d.d. 26 april 1985 op het op 27 december 1983 door genoemd T (belanghebbende) ingediende bezwaarschrift tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1976, gedateerd 31 augustus 1983 artikelnummer <> en ertoe strekkende de uitspraak van de Inspecteur te vernietigen en de aanslag in de inkomstenbelasting over het onderhavige jaar te verminderen tot een naar een zuiver inkomen van nihil;
Gezien de overige stukken van het geding;
Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad van 16 april 1986, alwaar zijn verschenen de namens gemachtigde van belanghebbende optredende P die daartoe door die gemachtigde bij schriftelijke volmacht was gemachtigd alsmede de Inspecteur;
Overwegende:
1. Belanghebbende is voor het onderhavige jaar in de inkomstenbelasting aangeslagen naar een zuiver inkomen van f. 17.850.
Na bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag heeft de Inspecteur bij zijn bestreden uitspraak, die aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter vorenbedoelde terechtzitting van de Raad is het volgende komen vast te staan.
a. Bij Landsbesluit van 26 februari 1975 no. 637/PZ is belanghebbende benoemd tot adjunct-commies 1ste klasse in tijdelijke dienst.
De inhoud van dat Landsbesluit luidt alsvolgt:
DE GOUVERNEUR VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
Op de voordracht van de Minister van. Financiën;
Overwegende:
dat de heer T op 13 september 1974 in Nederland geneeskundig werd onderzocht en lichamelijk geschikt bevonden voor zijn aanstaande werkkring;
Gelet op:
de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht, (P.B.1964 no.159) zoals gewijzigd;
het Bezoldigingslandsbesluit 1971 (P.B.1968 no.17, zoals gewijzigd;
HEEFT GOEDGEVONDEN:
Gerekend te zijn ingegaan 1 januari 1975 de heer T, geboren op Aruba, <>, met toepassing van artikel 5, lid 3 letter d. van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht, te benoemen tot adjunct-commies 1ste klasse in tijdelijke dienst en hem werkzaam te stellen bij de Directie der Belastingen, alhier, onder genot van een bezoldiging van f.15.960,- (vijftienduizend negenhonderd zestig gulden) per jaar en met bepaling van de datum van ingang van zijn eerste periodieke verhoging van bezoldiging op 2 januari 1977;
2 Gerekend te zijn ingegaan 2 januari 1975 en voor de duur van ongeveer een en een half jaar de heer T, voornoemd, een studie-opdracht te verlenen teneinde de rechten studie, fiscaal-juridische richting, aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg te voltooien en hem gedurende bedoelde periode op non-activiteit te stellen;
3. Te bepalen:
a. dat het inkomen van de heer T, voornoemd, gedurende de sub 2o. bedoelde studieopdracht in zijn geheel wordt ingehouden;
b. dat aan de heer T, voornoemd, gedurende de sub 2o. bedoelde studieopdracht van Landswege een tegemoetkoming naar rede van zijn vol inkomen per jaar zal worden toegekend;
c. dat betrokkene verplicht is alle inkomsten welke hij naast de hem van overheidswege toegekende tegemoetkoming mocht genieten onverwijld op te geven, opdat bedoelde tegemoetkoming eventueel nader kan worden vastgesteld;
4. Te bepalen, dat de tijd gedurende welke de sub 2o. bedoelde studieopdracht wordt vervuld:
a. geldig is als diensttijd voor de toekenning van periodieke verhoging van bezoldiging aan de heer T, voornoemd;
b. niet in aanmerking komt als diensttijd, welke aanspraak geeft op vakantie noch vakantie-uitkering ingevolge de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren (P.B.1969 no. ??);
c. indien de heer T, voornoemd, in vaste pensioengerechtigde dienst wordt benoemd, volledig in aanmerking kan komen als diensttijd zowel voor de beoordeling der pensioenaanspraken als voor de regeling van het pensioen van de heer T, voornoemd;
5. De heer T, voornoemd, verbindt zich, blijkens een door hem op zegel te stellen verklaring:
a. nauwkeurig op te volgen de door of vanwege de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland te geven aanwijzingen, zowel in het belang van zijn studie als van hemzelf en volledig mede te werken bij de uitvoering van de door de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland te treffen regelingen omtrent het toezicht op zijn studie;
b. onmiddellijk nadat hij zijn studie zal hebben voltooid naar de Nederlandse Antillen terug te keren;
c. binnen vijf jaren na zijn terugkeer in de Nederlandse Antillen geen ontslag uit ‘s Landsdienst te nemen, uitgezonderd het geval van welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan, ter beoordeling van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen.”
b. Belanghebbende woonde, ook in fiscaalrechtelijke zin, in het onderhavige jaar in Nederland, alwaar hij, gelijk in het Landsbesluit staat vermeld, aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg fiscaal recht studeerde.
c. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit ‘s Lands kas.
2. Naar de kern komt het geschil dat partijen verdeeld houdt neer op het antwoord op de vraag of de in het onderwerpelijke jaar door belanghebbende genoten inkomsten al dan niet dienen te worden aangemerkt als inkomsten bedoeld in artikel 17, lid 1, aanhef en onder h van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB), luidende:
“De niet binnen de Nederlandse Antillen wonende personen bedoeld in artikel 1, lid 3 zijn belastingplichtig naar hun zuiver inkomen genoten in het kalenderjaar of belastingtijdvak, voorzover dit verkregen werd uit de opbrengst van de uit de Lands- of Eilandskas bezoldigde ambten, terwijl de aan deze ambten verbonden werkzaamheden buiten de Nederlandse Antillen werden verricht.”
3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt, kort en zakelijk weergegeven dat hij geen aan het ambt verbonden werkzaamheden heeft verricht in het buitenland, nu hij, ingevolge het hiervoor onder 1 b genoemde Landsbesluit op non-actief is gesteld. Hij kon derhalve geen aan het ambt van belastingambtenaar ter Directie Belastingen te Curaçao verbonden werkzaamheden verrichten en heeft deze ook niet feitelijk verricht.
4. De Inspecteur heeft deze stelling van belanghebbende bestreden als weergegeven in zijn vertoogschrift, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
5. Blijkens het hiervoor onder 1 b weergegeven Landsbesluit is belanghebbende als ambtenaar aangesteld met toepassing van artikel 5, lid 3 aanhef en onder d van het Landsbesluit Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964 no. ??? zoals gewijzigd, hierna ook aan te duiden als: LMA), luidende:
Aanstelling in tijdelijke dienst kan slechts plaats hebben van personen in opleiding.
Voorts bepaalt artikel 76, lid 1 LMA:
Aan de ambtenaar kan door het bevoegde gezag een studieopdracht naar het buitenland worden verstrekt. De ambtenaar is verplicht de studie-opdracht tot een maximumduur van 6 maanden te aanvaarden.
Naar aanleiding van vragen omtrent dit artikel in het voorlopig verslag wordt in de Memorie van Antwoord het volgende opgemerkt:
De studieopdracht is immers een dienstopdracht waarbij in beginsel slechts het dienstbelang een rol speelt.
Uit het voorgaande volgt, dat onder werkzaamheden aan het ambt van belanghebbende verbonden (mede) dienen te worden verstaan (studie-)werkzaamheden in het kader van zijn opleiding, waartoe hij ingevolge de hem verstrekte studieopdracht - een dienstopdracht in het belang van de dienst - verplicht was, waaraan niet af doet, dat belanghebbende op non-actief was gesteld en evenmin, dat belanghebbende vrij was in de inrichting van zijn (studie-)werkzaamheden.
Een en ander leidt er toe, dat de door belanghebbende in het onderhavige jaar genoten inkomsten dienen te worden aangemerkt als inkomsten bedoeld in artikel 17, lid 1 aanhef en onder b LIB, welke, naar niet in geschil is, hier te lande aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen.
De uitspraak van de Inspecteur zal dan ook worden bevestigd.
Beslissende:
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
mrs. J.G.A. Molenaar, E. Warnink en AJ.M. Houtman