ECLI:NL:ORBBNAA:1985:BS1094

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
20 juni 1985
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1985-009
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.A. Molenaar
  • B. Warnink
  • A.P.M. Houtman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag Inkomstenbelasting 1979 door echtgenote met beheer door echtgenoot

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag Inkomstenbelasting over het jaar 1979, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen op Curaçao. Belanghebbende stelt dat de aanslag onterecht is, omdat haar echtgenoot in feite het beheer over haar zaken heeft gevoerd. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat belanghebbende in beginsel de stelling moet bewijzen dat haar echtgenoot het beheer heeft gevoerd. Echter, de Raad is van mening dat belanghebbende niet tot dit bewijs kan worden toegelaten, gezien eerdere civiele procedures waarin zij niet in staat is gebleken dit bewijs te leveren. De Raad wijst erop dat, zelfs als het bewijs geleverd zou zijn, dit niet zou afdoen aan de mogelijkheid van de fiscus om een aanslag op te leggen. De Raad concludeert dat de beschikking van de Inspecteur, die de aanslag handhaaft, moet worden bevestigd. De uitspraak is gedaan op 20 juni 1985.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
20 juni 1985
1985-009
Gezien het beroepschrift van T, wonende op Curaçao, <>, belanghebbende, gemachtigde: B, ingekomen bij de secretaris van de Raad op 18 januari 1985 en gericht tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen op Curaçao d.d. 23 november 1984 - belanghebbende vermeldt abusievelijk: d.d. 7 december 1984 op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aan haar opgelegde aanslag in de Inkomstenbelasting over het jaar 1979 waarvan een kopie niet door partijen is overgelegd -, bij welke beschikking de opgelegde aanslag werd gehandhaafd, er toe strekkende dat de aanslag wordt vernietigd.
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur uiteindelijk bij de secretaris van de Raad ingekomen op 15 april 1985, waarbij de Inspecteur concludeert tot handhaving van de onderwerpelijke aanslag alsmede het verweerschrift van belanghebbende bij genoemde secretaris ingekomen op 6 mei 1985.
Overwegende:
Belanghebbende is tijdig in beroep gekomen, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
Blijkens een door belanghebbende overgelegde fotokopie van de ten overstaan van notaris J te Curaçao op 5 juli 1967 verleden akte en naar partijen hebben meegedeeld was belanghebbende in het belastingjaar buiten iedere gemeenschap gehuwd met T.
Artikel 3 van die akte bepaalt dat “de vrouw - belanghebbende - het beheer heeft over haar vermogen en het vrije genot van haar inkomsten. Indien de man in feite het beheer over de zaken van de vrouw heeft gevoerd, is hij uit dien hoofde aansprakelijk.”
De Inspecteur heeft, op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 – luidende voorzover hier van belang:
Lid 1 “Artikel 20 is niet van toepassing
a. . .etc
b. ...etc
c. .. etc
d. indien en in zoverre de vrouw voor zich het beheer harer roerende en onroerende goederen en het vrije genot harer inkomsten heeft bedongen.
Lid 2. Nochtans wordt de onder ... en d bedoelde gevallen, wanneer beide echtgenoten binnen de Nederlandse Antillen wonen, de belasting berekend als ware artikel 20 van toepassing en vervolgens omgeslagen in de verhouding van ieders zuiver inkomen” - aan belanghebbende een (“gesplitste”) aanslag als bedoeld in het hiervoor geciteerde lid 2 opgelegd over het onderhavige jaar.
Tegen het bedrag van de aanslag heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
Het beroep beperkt zich slechts tot de stelling, dat de Inspecteur ten onrechte aan belanghebbende de onderwerpelijke aanslag heeft opgelegd, omdat de echtgenote (ME: bedoeld zal zijn: echtgenoot) van belanghebbende “in feite het beheer over de zaken van de vrouw (belanghebbende) heeft gevoerd”.
In beginsel zal belanghebbende die stelling hebben te bewijzen. Het is de Raad evenwel ambtshalve bekend, dat belanghebbende - in een civiele procedure - uiteindelijk ook in hoger beroep, in zulk een bewijs niet is geslaagd (zie Hof-vonnis no. 325 van 11 december 1984), zodat de Raad geen temen aanwezig acht belanghebbende tot een dergelijk bewijs toe te laten.
Daarbij komt overigens nog, dat, zo zij dat bewijs zou hebben kunnen leveren, de man “uit dien hoofde aansprakelijk is”, hetgeen naar het oordeel van de Raad niet meer betekent, dan dat de man alsdan jegens belanghebbende intern aansprakelijk is en onverlet laat, dat de fiscus haar een aanslag als de onderhavige kan opleggen.
Op grond van het vorenoverwogene is de Raad van oordeel, dat de beschikkin, waarvan beroep, dient te worden gehandhaafd.
UITSPRAAK DOENDE:
Handhaaft de beschikking, waarvan beroep.
Mrs. J.G.A. Molenaar, B. Warnink en A.P.M. Houtman