BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
17 december 1984
1984-012
Gezien het op 4 juli 1984 bij de Secretaris van de Raad ingekomen beroepschrift van M, wonende op Aruba, hierna verder te noemen: belanghebbende, gemachtigde de advocaat mr. X, gericht tegen de beslissing van de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen d.d. 7 juni 1984 op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de berekening van invoerrechten ten bedrage van f. 70.000,- wegens invoer van het m.s. D en hiertoe strekkende: met vernietiging van de beschikking van de Inspecteur van 7 juni 1984 het bezwaar van belanghebbende tegen de kennisgeving van de verschuldigde invoerrechten ad f.70.000,- alsnog te aanvaarden;
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur, ingekomen bij de Raad op 24 september 1984 alsmede het verweerschrift van belanghebbende, ingekomen bij de Raad op 16 oktober 1984;
Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad op 20 november 1984 op Aruba;
Gezien de overige stukken.
Belanghebbende is tijdig en op voorgeschreven wijze in hoger gekomen, zodat bij daarin kan worden ontvangen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet althans onvoldoende weersproken alsmede op grond van de overgelegde stukken voor zover niet betwist, staat tussen partijen het navolgende vast:
Op 29 juni 1981 is het plezierjacht “D” de haven van Oranjestad op Aruba binnengelopen. Het jacht is aangebracht door een uit personen van de Amerikaanse nationaliteit bestaande bemanning.
De eigenares van het vorenbedoelde schip is een op de Cayman lslands gevestigde rechtspersoon, P Shipping Ltd.
Het schip is gedurende de periode van 29 juni 1981 tot 5 augustus1983 in de wateren van de Nederlandse Antillen gebezigd en lag gedurende die periode regelmatig in de haven van Oranjestad op Aruba afgemeerd.
Het schip is op 25 augustus 1983, met toestemming van de douane- c.q. havenautoriteiten, uit de haven van Aruba vertrokken en sindsdien aldaar niet meer gesignaleerd.
Aangifte ten invoer van het schip is niet gedaan.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat het schip door belanghebbende in het eilandgebied Aruba is ingevoerd en ten onrechte door belanghebbende geen invoerrecht is betaald, door hem berekend op f. 70.000,-.
Ter ondersteuning van zijn stelling voert de Inspecteur aan, dat belanghebbende zich in het bezit van het schip heeft gesteld; dat belanghebbende het schip heeft doen inschrijven in het register van jachten van de Aruba Nautical Club, dat de ”piercharges’” voor het schip werden betaald – eerst - door M Co. en - later – door D.M., de moeder van belanghebbende; dat belanghebbende steeds gebruik heeft gemaakt van de diensten van zekere K als kapitein op het schip; dat belanghebbende verschillende buitenlandse reizen met het schip heeft gemaakt.
Belanghebbende heeft de stellingen van de Inspecteur gemotiveerd bestreden. Daarbij heeft belanghebbende zich onder meer op het standpunt gesteld, dat op het door de Inspecteur overgelegde vertoogschrift niet dient te worden gelet, nu de Inspecteur dat vertoogschrift niet binnen de door de Raad gestelde termijn aan de Raad heeft doen toekomen.
Deze stelling van belanghebbende dient te worden verworpen, nu die termijn niet van openbare orde is en overigens aan de Raad geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan dat vertoogschrift zou moeten worden voorbij gegaan.
Overigens is de Raad wel van oordeel, dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, dat belanghebbende het onderwerpelijke schip - hierna verder aan te duiden als: het schip - heeft ingevoerd in de door de Inspecteur bedoelde zin.
Uit de door partijen overgelegde stukken, voor zover niet betwist, blijkt weliswaar, dat belanghebbende bemoeienis met het schip heeft gehad, doch dat geldt evenzeer voor zekere N - aldus blijkt uit de schriftelijke verklaring van zekere K - alsmede voor zekere DM, de moeder van belanghebbende en de vennootschap, waarvan belanghebbende één der directeuren is. Deze laatsten hebben - aldus blijkt uit de brief van a penningmeester van de Aruba Nautical Club (ANC), gericht aan de Inspecteur d.d. 5 december 1983 - de “piercharges” voor het schip betaald.
Ook de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende vele reizen heeft gemaakt met het schip, is door belanghebbende bestreden in die zin, dat belanghebbende stelt, dat hij slechts één reis met dat schip heeft gemaakt, terwijl de Raad niet is gebleken, dat zulks anders is. Althans feiten en/of omstandigheden waaruit zulks zou kunnen worden afgeleid, zijn door de Inspecteur niet gesteld. Wel blijkt uit de overgelegde ‘listas de tripulantes” dat ook anderen van de naam M dan belanghebbende van het schip hebben gebruik gemaakt.
Derhalve is niet voldoende gebleken, dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld, belanghebbende zich in het bezit van het schip heeft gesteld en dat schip heeft ingevoerd, waarbij de Raad voorts nog opmerkt, dat blijkens een schrijven van de secretaris van ANC, gericht aan de raadsman van belanghebbende d.d. 2 juli 1984 staat vermeld, dat de stelling van de Inspecteur, dat belanghebbende het schip in het register van jachten van de Club heeft ingeschreven onjuist is. Daarbij merkt de Raad nog op, dat kennelijk aan de Inspecteur bekend was, dat het schip reeds gedurende een langere periode in de haven van Oranjestad afmeerde. Onder die omstandigheden had het op de weg van de Inspecteur gelegen - nu geen aangifte ten invoer van het schip was gedaan - met de hem ten dienste staande middelen, alsnog het verschuldigde invoerrecht te innen, waarbij de Raad met name denkt aan beslaglegging op het schip. Zulks is evenwel niet geschied, terwijl daar nog bij komt, dat het schip - waarvan de eigenaar een buitenlandse rechtspersoon is - met toestemming van de douane-autoriteiten de haven van Oranjestad heeft verlaten. Uit een en ander, kan worden afgeleid, dat de Inspecteur kennelijk op zijn beslissing, waarvan beroep is teruggekomen. Daaraan doet niet af, gelijk de Inspecteur stelt, dat die toestemming op een vergissing berustte, temeer niet, waar geen feiten en/of omstandigheden door de Inspecteur zijn gesteld, waaruit de juistheid van die, betwiste stelling kan worden afgeleid.
Uit het vorenoverwogene volgt, dat de beslissing, waarvan beroep niet in stand kan blijven en dat berekening van invoerrechten ten laste van belanghebbende, nu die invoer van het schip door belanghebbende niet is komen vast te staan, achterwege had dienen te blijven, zodat ook de kennisgeving van verschuldigde invoerrechten ten name van belanghebbende niet in stand kan blijven.
Vernietigt de beslissing van de Inspecteur waarvan beroep.
Bepaalt, dat te dezen geen invoerrechten door belanghebbende zijn verschuldigd met vernietiging van de kennisgeving van verschuldigde invoerrechten ten name van belanghebbende.
mrs. J.G.A. Molenaar, B. Warnink en A.P. Houtman