ECLI:NL:ORBBNAA:1984:BS1079

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 juni 1984
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1984-008
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Inspecteur inzake inkomstenbelasting en vrijstelling op uitkeringen uit winst

Op 15 juni 1984 heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba) uitspraak gedaan in een zaak waarin A in beroep ging tegen de beslissing van de Inspecteur van 27 januari 1984. De Inspecteur had de eerder aan A opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1974 gehandhaafd en de door A ingediende bezwaren verworpen. A stelde dat de uitkering uit de winst van de naamloze vennootschap T NV, die hij had ontvangen, vrijgesteld was van inkomstenbelasting op grond van de Landsverordening ter bevordering van industrievestiging en hotelbouw 1953. Hij betoogde dat deze uitkeringen aan aandeelhouders en houders van andere op een deel van de winst rechtgevende bewijzen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld zouden zijn van inkomstenbelasting.

De Inspecteur was het hier niet mee eens en stelde dat alleen uitkeringen die aan aandeelhouders of aan personen met een gelijkwaardige positie als aandeelhouders zijn gedaan, vrijgesteld zijn van inkomstenbelasting. A, die als werknemer van de vennootschap de uitkering ontving, viel volgens de Inspecteur niet onder deze vrijstelling, omdat zijn recht op uitkering verviel bij beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 1984 werd A gehoord, evenals de Inspecteur. De Raad overwoog dat de vrijstelling alleen bedoeld was voor personen die risicodragend vermogen ter beschikking hadden gesteld voor de vestiging van nieuwe industrieën of hotels. A had dat niet gedaan, en zijn uitkering was dus niet vrijgesteld.

De Raad bevestigde de beslissing van de Inspecteur en oordeelde dat de aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1974 terecht was gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder vrijstellingen van belasting gelden en de noodzaak voor aandeelhouders om daadwerkelijk risicodragend vermogen te hebben om in aanmerking te komen voor belastingvoordelen.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
15 juni 1984
1984-008
Gezien het op 12 april 1984 bij de Raad ingekomen beroepschrift met bijlagen, gericht tegen de beslissing van de Inspecteur van 27 januari 1984 waarbij deze de eerder aan A opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1974 heeft gehandhaafd en de door A daartegen ingebrachte bezwaren heeft verworpen;
Gezien het op 17 mei 1984 bij de Raad ingekomen vertoogschrift zijdens de Inspecteur;
Gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 1984 A voornoemd alsmede de Inspecteur op Aruba;
Overweegt als volgt:
1. A en de Inspecteur verschillen slechts van mening over de vraag of de uitkering uit de winst van de naamloze vennootschap T NV, die A heeft genoten, aldan niet is vrijgesteld van inkomstenbelasting. A meent dat dit het geval is omdat genoemde vennootschap belastingvrijdom genoot op grond van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1953 (P. B. 1953, nr. 194). Volgens hem zijn uitdelingen uit de winst van die vennootschap vrijgesteld van inkomstenbelasting indien deze worden uitgekeerd aan aandeelhouders en houders van andere op een deel van de winst rechtgevende bewijzen. Waar hij met de vennootschap is overeengekomen dat hij jaarlijks een deel van de winst zal ontvangen, moet dit deel zijns inziens buiten de belastingheffing worden gehouden. De Inspecteur is het hier niet mee eens omdat naar zijn mening slechts die uitkeringen op grond van artikel 14 van genoemde landsverordening zijn vrijgesteld die aan aandeelhouders of aan diegenen ten aanzien van hun recht op uitkering van een winstaandeel dezelfde positie hebben als aandeelhouders, worden uitgekeerd. Daaronder valt volgens de Inspecteur niet degene wiens recht op uitkering van een winstaandeel vervalt bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, zoals A, of wiens recht op uitkering uit de winst op andere wijze voor wat betreft de geldingsduur van dat recht is beperkt.
2. Blijkens de considerans is genoemde landsverordening vastgesteld in de overweging dat het wenselijk was ter verbreding van de economische basis van de Nederlandse Antillen de vestiging van nieuwe industrieën en de bouw en exploitatie van hotels en andere gelegenheden ter bevordering van het vreemdelingenverkeer aan te moedigen. Teneinde een en ander te bevorderen word bepaald dat de winst van bedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1 van genoemde landsverordening voor een periode van 5 tot 11 jaar van winstbelasting kon worden vrijgesteld en dat dividenden en andere uitkeringen uit de winst van die bedrijven aan aandeelhouders en houders van andere op deel van de winst rechtgevende bewijzen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld zouden zijn van inkomstenbelasting. In de memorie van toelichting staat met betrekking tot het ten deze relevante artikel 14 te lezen:
“Teneinde aandeelhouders of geldschieters niet in een minder gunstige positie te plaatsen dan de particuliere ondernemer, is in dit artikel de vrijstelling opgenomen van inkomstenbelasting op uitkeringen van winst, welke van de winstbelasting is vrijgesteld.”
3. Uit een en ander moet worden opgemaakt dat de laatstbedoelde vrijstelling alleen in het leven is geroepen ten behoeve van die personen die risicodragend vermogen ter beschikking hebben gesteld om die nieuwe industrieën te vestigen of hotels te bouwen en te exploiteren. A heeft dat laatste niet gedaan. Hij kreeg de bedoelde uitkering uit de winst als werknemer van de vennootschap op grond van een daartoe strekkende overeenkomst met die vennootschap. Het standpunt van de Inspecteur moet dan ook als het juiste worden aangemerkt, zodat zijn beslissing van 27 januari 1984 waartegen A in beroep is gekomen, moet worden bevestigd.
Beslist:
Bevestigt de beslissing van de Inspecteur van 27 januari 1984 waarvan beroep.
mrs. P.A. Offers, D.J. van Dijk en J.G.A. Molenaar