ECLI:NL:ORBBNAA:1984:BR6192

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
2 mei 1984
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1984-006
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.A. Offers
  • J.G.A. Molenaar
  • D.M.B. do Sampao Garrido-Nijgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en winstverdeling in samenwerkingsverband tussen L en A N.V.

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van L, die aangifte heeft gedaan van een zuiver inkomen van f. 41.226,-. De Inspecteur heeft deze aangifte gecorrigeerd en het inkomen vastgesteld op f. 62.370,-, onder andere op basis van een verklaring van A N.V. waarin werd vermeld dat L een winstaandeel van f. 18.750,- had ontvangen. L is het niet eens met deze correctie en stelt dat dit bedrag ten onrechte in de belastingheffing is betrokken, omdat het volgens hem valt onder de vrijstelling van de inkomstenbelasting op grond van artikel 14 van de Landsverordening ter bevordering van industrievestiging en hotelbouw 1953.

L voert aan dat de drugstore, waarin de winst werd behaald, toebehoorde aan A N.V. en dat hij slechts als manager en geldschieter heeft gefunctioneerd. Hij betoogt dat de winst van de drugstore als winst van de vennootschap moet worden aangemerkt en niet als winst van een aparte onderneming, zoals de Inspecteur heeft gesteld. De Raad moet nu beoordelen welk standpunt juist is, aan de hand van de management-overeenkomst die L en A N.V. op 17 september 1969 hebben gesloten.

De overeenkomst toont aan dat L en A N.V. een samenwerkingsverband zijn aangegaan voor de exploitatie van de drugstore. De Raad concludeert dat dit samenwerkingsverband, met inbreng van kapitaal en arbeid van L, moet worden beschouwd als een onderneming in de zin van artikel 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. De winst uit dit samenwerkingsverband vloeit voor de helft naar L, wat de Inspecteur gerechtvaardigd maakt om het inkomen als winst uit onderneming aan te merken. De Raad bevestigt dan ook de beslissing van de Inspecteur van 10 mei 1983.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
2 mei 1984
1984-006
Gezien het op 7 juli 1983 bij de Raad ingekomen beroepschrift, met bijlagen gericht tegen de beschikking van de Inspecteur van 10 mei 1983, waarbij deze de eerder aan L opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1970 heeft gehandhaafd en de door L daartegen ingebrachte bezwaren heeft verworpen;
Gezien het op 31 oktober 1983 bij de Raad ingekomen vertoogschrift zijdens de Inspecteur, alsmede de daarbij gevoegde bijlagen;
Gezien de op 14 december 1983 bij de Raad ingekomen brieven van de gemachtigde van L, en de daarbij gevoegde bijlage;
Gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 1984 de gemachtigde van L en de bovengenoemde Inspecteur;
Overweegt als volgt:
1 Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. L heeft aangifte gedaan naar een zuiver inkomen van f. 41.226,-. De Inspecteur heeft deze aangifte corrigeerd en het zuiver inkomen bepaald op f. 62.370,-. Deze correctie heeft de Inspecteur onder andere aangebracht op grond van de verklaring van A N.V., hierna ook te noemen: de vennootschap, van 2 juni 1974 waarin deze
aan L mededeelde f. 18.750 winstaandeel betaald te hebben.
2 L kan zich er niet mee verenigen dat dit laatste bedrag bij zijn inkomen wordt opgeteld. Hij stelt dat dit bedrag ten onrechte in de belastingheffing is betrokken omdat dit zijns inziens valt onder de vrijstelling van de inkomstenbelasting op grond van artikel 14 van de Landsverordening ter bevordering van industrievestiging en hotelbouw 1953 (P.B. 1953, nr 194), welke bij Landsbesluit van 13-7-68, nr 6 aan A NV werd veneend.
Ter toelichting op deze stelling heeft L naar voren gebracht dat de drugstore, waarin de bedoelde winst werd behaald, aan genoemde vennootschap toebehoorde, dat hij daarin slechts manager
manager was tegen genot van een vast maandbedrag en een winstrecht, dat hij slechts als geldschieter een zekere inbreng heeft verricht. Kortom, L stelt zich op het standpunt dat de in de drugstore behaalde winst als winst van de vennootschap moet worden aangemerkt en als zodanig van inkomstenbelasting is vrijgesteld, en niet als winst van een aparte onderneming, welk standpunt de Inspecteur heeft ingenomen.
3. Het antwoord op de vraag welk standpunt als het juiste moet worden beschouwd, zal gevonden moeten worden aan de hand van de overgelegde ‘management-agreement’, die genoemde vennootschap en L op17-9-69 aangingen. Hieruit blijkt de Raad dat de vennootschap een bepaalde ruimte in een hotel op Aruba heeft aangewezen om daarin een drugstore te vestigen.
De vennootschap en L hebben beide f. 25.000,- gefourneerd om de inrichting van die ruimten een beginvoorraad aan te schaffen. Deze bedragen worden geplaatst op een aparte rekening ten behoeve van de drugstore. De winst van de drugstore zal worden verdeeld tussen de vennootschap en L zoals nader in artikel 4 aangegeven. Jaarlijks vóór 30 november verschaft L de vennootschap een winst- en verliesrekening over het afgelopen boekjaar. Na goedkeuring hiervan door de vennootschap betaalt L uit de rekening ten behoeve van de drugstore aan zichzelf en aan de vennootschap uit wat hun beide op grond van de overeengekomen winstverdeling toekomt. Bij beëindiging van de overeenkomst heeft L recht op de helft van de netto waarde van de drugstore minus de schulden.
4. Uit deze overeenkomst maakt de Raad op dat L en de vennootschap een samenwerkingsverband zijn aangegaan ter exploitatie van de drugstore en dat dit verband, in ieder geval wat L betreft, dient te worden beschouwd als een onderneming in de zin van artikel 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Immers zoals uit de hiervoor bedoelde overeenkomst blijkt is er sprake van een organisatie van kapitaal en arbeid, waarbij een deel van dat kapitaal én van de arbeid door L is ingebracht. De in dat samenwerkingsverband behaalde winst vloeit na aftrek van zekere post en voor de helft rechtstreeks aan L toe, waaruit volgt dat de Inspecteur terecht dat inkomen als winst uit onderneming in de hiervoor bedoelde zin heeft aangemerkt.
Beslist:
Bevestigt de beslissing van de Inspecteur van 10 mei 1983, waarvan beroep.
mrs. P.A. Offers, J.G.A. Molenaar en D.M.B. do Sampao Garrido-Nijgh