ECLI:NL:ORBBNAA:1983:BR6186

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 oktober 1983
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1983-005
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.A. Molenaar
  • D.M.E. de Sampayo Garrido-Nijgh
  • Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en kosten van verwerving

Op 2 februari 1983 diende P, wonende op Curaçao, een beroepschrift in tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen van 18 oktober 1982, waarin hij werd aangeslagen voor de inkomstenbelasting over het jaar 1980. De aanslag betrof een zuiver inkomen van f. 43.859,-, maar P verzocht de Raad om dit bedrag te verlagen naar f. 41.068,-. De Raad moest beoordelen of de kosten die P had gemaakt voor zijn studie economie M.O. als kosten van verwerving konden worden aangemerkt. De Inspecteur had deze kosten gecorrigeerd en slechts een forfaitair bedrag van f. 400,- als kosten van verwerving geaccepteerd. De Raad concludeerde dat de kosten van de studie niet als kosten van verwerving konden worden aangemerkt, omdat deze niet noodzakelijk waren voor de huidige functie van P, maar eerder gericht waren op het verkrijgen van een betere positie in de toekomst. De Raad oordeelde dat de Inspecteur terecht de kosten niet als verwervingskosten had geaccepteerd. Daarnaast werd opgemerkt dat de kosten van de studeerkamer, die door zowel P als zijn echtgenote werden gebruikt, naar evenredigheid moesten worden toegerekend. Uiteindelijk werd het beroep van P ongegrond verklaard en de beschikking van de Inspecteur bevestigd.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP
14 oktober 1983
1983-005
5/83
Gezien het op 2 februari 1983 bij de secretaris van de Raad ingediende beroepschrift van P, wonende op Curaçao, <>, gericht tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen, d.d. 18 oktober1982, no. <> op het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting, jaar 1980, kohier artikel <>, waarbij voornoemde P (verder te noemen: belanghebbende) is aangeslagen naar een zuiver inkomen van f. 43.859,—, hiertoe strekkende:
dat de Raad genoemde uitspraak zal vernietigen en opnieuw beslissende het zuiver inkomen van belanghebbende zal stellen op f. 41.068,-.
Gezien het vertoogschrift van de Inspecteur der Belastingen d.d. 30 mei 1983, hiertoe strekkende dat het beroep van belanghebbende ongegrond is;
Gezien de overige stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van 1 juli 1983, alsmede de op die zitting overgelegde stukken, van al welke stukken de inhoud geacht wordt hier te zijn ingelast.
OVERWEEGT:
1. Uit de beschikking van de Inspecteur waarvan beroep, welke is gedagtekend 18 oktober 1982 (hierna verder te noemen: de beschikking), blijk niet, noch ook uit de overige stukken, of en wanneer overeenkomstig artikel 46 lid 2 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LVO IB 1943), een afschrift van de beschikking is ter post bezorgd dan wel tegen ontvangstbewijs aan belanghebbende is ter hand gesteld, reden waarom de Raad ervan uitgaat, dat aan vorenbedoelde formaliteit is voldaan op 2 december 1982, de dagtekening van het onderwerpelijke beroepschrift.
Dat beroepschrift is bij de secretaris van de Raad op 2 februari 1983, derhalve tijdig, ingekomen.
2. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag is de Inspecteur op een aantal punten afgeweken van de betreffende aangifte van belanghebbende; bij beschikking is de Inspecteur op één van die correcties teruggekomen - een rentepost is alsnog in aanmerking genomen - doch voor het overige is de aanslag gehandhaafd.
3. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken alsmede op grond van de overgelegde stukken, voorzover niet betwist, staat ten processe het volgende vast:
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn als onderwijzers werkzaam bij het lager onderwijs.
Ter verbetering van zijn positie in het onderwijs is belangbebbendo bezig met een studie economie M.O., waarvoor de volgende uitgaven zijn gedaan:
uitgaven studie economie M.O.
4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het onderhavige jaar als kosten van verwerving in het kader van zijn dienstbetrekking (artikel 9 lid 3, LVO IB 1943) de volgende uitgaven opgevoerd:
kosten van verwerving
De inspecteur heeft dat bedrag bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag als volgt gecorrigeerd:
de kosten van verwerving zijn teruggebracht tot het forfaitaire bedrag van f. 400,- conform artikel 9, lid 3 LVO IB 1943; een bedrag van f. 1.228,— is aangemerkt als buitengewone lasten (kosten terzake studie, artikel 16A, lid 1, aanhef en sub c LVO IB 1943) en met inachtneming van de drempel van artikel 16A lid 3 LVO IB 1943 is een bedrag van f. 24,- als buitengewone lasten in aanmerking genomen.
5. Het geschil dat partijen verdeeld houdt betreft uisluitend het antwoord op de vraag of het vorenbedoelde bedrag ad f.1.811,27 al de niet dient te worden aangemerkt als kosten van verwerving in de zin van artikel 9, lid 3 LVO IB 1943.
Belanghebbende stelt dat zulks het geval is; de Inspecteur volhardt bij zijn standpunt als ingenomen bij het opleggen van de aanslag.
6. Als kosten van verwerving in de zin van artikel 9 lid 3, LVO IB 1943 worden aangemerkt die uitgaven, wel op de belastingplichtige drukken en welke binnen de grenzen der redelijkheid zijn gedaan terwille van de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Zulks is het geval indien de werknemer, reeds toegerust met een voor de behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking voldoende kennis, de studie nodig heeft geacht en redelijkerwijs ook nodig heeft kunnen achten, om, met het oog op een behoorlijke vervulling van zijn huidige taak, zijn kennis op peil te houden.
Zulks is evenwel niet het geval, indien een werknemer zich door middel van studie vakkennis, welke hij nog niet bezat, heeft willen eigen maken teneinde nieuwe vakbekwaamheid te verkrijgen of zijn vakbekwaamheid uit te breiden.
7. Zoals hiervoor reeds is overwogen, hadden de onderwerpelijke lesgelden en kosten voor de aanschaf van boeken betrekking op een studie, welke er toe moet leiden, dat belanghebbende zijn vakbekwaamheid uitbreidt, om zodoende te zijner tijd een betere positie in het onderwijs te verkrijgen.
Bedoelde uitgaven kunnen onder die omstandigheden niet worden aangemerkt als kosten van verwerving in de evenbedoelde zin.
Uit een en ander volgt, dat de Inspecteur terecht genoemde lesgelden en kosten van aanschaf van boeken niet als verwervingskosten heeft aangemerkt.
8. Voorts merkt de Raad op, dat, nu de echtgenote van belanghebbende eveneens als onderwijzeres werkzaam is en - kennelijk, naar de Raad afleidt uit hetgeen is vermeld in de als bijlage I bij het vertoogschrift gevoegde brief van belanghebbende - mede gebruik maakt van de zich ten huize van belanghebbende bevindende studeerkamer, de kosten van die studeerkamer - al aangenomen dat die kosten kunnen worden aangemerkt als verwervingskosten - naar evenredigheid dienen te worden toegerekend aan belanghebbende en zijn echtgenote.
De in dit verband opgevoerde kosten bedragen in totaal f. 560,46. De Inspecteur heeft zowel bij de echtgenote van belanghebbende als bij hemzelf een forfaitaire aftrek van f. 400,- in aanmerking genomen. In totaal is dus f. 800,- op het belastbare inkomen in mindering gebracht. De opgevoerde kosten zijn lager dan dat bedrag. Om die reden heeft de Inspecteur met recht bij belanghebbende niet meer verwervingskosten aanvaard dan eerdergenoemde f. 400,-.
Op grond van al het voorgaande dient het beroep van belanghebbende te worden verworpen.
UITSPRAAK DOENDE:
Bevestigt de beschikking waarvan beroep.
mrs. Offers, J.G.A. Molenaar en D.M.E. de Sampayo Garrido-Nijgh