ECLI:NL:ORBBACM:2015:8

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
2012/57890
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag grondbelasting en rechtsgeldigheid van de heffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag grondbelasting die aan de belanghebbende, X te Curaçao, is opgelegd. De aanslag, gedateerd op 17 augustus 2011, werd door de Inspecteur der Belastingen gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende. De belanghebbende kwam op 4 september 2012 in beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2012. Tijdens de zitting op 13 november 2014 werd het geschil behandeld, waarbij de Inspecteur een vertoogschrift indiende. De belanghebbende betwistte de motivering van de uitspraak en stelde dat de aanslag niet door de bevoegde autoriteit was opgelegd, en dat er geen wettelijke basis meer was voor de heffing van eilandelijke opcenten na 10 oktober 2010.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat artikel 28 van de Grondbelastingverordening 1908 geen beletsel vormt voor het instellen van bezwaar en beroep, aangezien het bezwaar niet gericht was tegen de waarde van de onroerende zaak, maar tegen de rechtsgeldigheid van de heffing. De Raad concludeerde dat de aanslag bevoegdelijk was opgelegd door de Inspecteur, ondanks de vermelding van 'De Ontvanger' op het aanslagbiljet. De Raad oordeelde dat de Eilandsverordening van 22 december 1972, die opcenten op de grondbelasting regelt, ook na de inwerkingtreding van de Staatsregeling op 10 oktober 2010 van kracht bleef. Hierdoor was de juridische basis voor de heffing van opcenten op de aanslagen grondbelasting in Curaçao gewaarborgd.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd. De beslissing werd genomen in raadkamer door de rechters S. Verheijen, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, en werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 januari 2015, nr. 2012/57890
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
X, te Curaçao, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 augustus 2011 een aanslag grondbelasting opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 30 augustus 2011 in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2012 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 4 september 2012 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft ter zitting een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 13 november 2014 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur mr. A.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.
Op het aanslagbiljet dat aan belanghebbende is gezonden staat bovenaan vermeld: “ONTVANGER CURACAO”. De aanslag is opgelegd naar een belastbare waarde van de onroerende zaak xx, van NAf 240.000. De aanslag beloopt NAF 720 plus NAf 108 opcenten of in totaal NAf 828.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de uitspraak voldoende is gemotiveerd, of de aanslag is opgelegd door de bevoegde persoon en of terecht eilandelijke opcenten zijn toegepast.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat de motivering van de uitspraak volstrekt onbegrijpelijk is, dat niet de Ontvanger maar de Inspecteur bevoegd is tot het opleggen van de aanslag grondbelasting en dat er, na 10-10-2010, geen wettelijke basis meer is voor de heffing van Eilandelijke opcenten door het Land Curaçao.
4.3
De Inspecteur stelt dat het bezwaar en beroep niet ontvankelijk zijn omdat bezwaar tegen de grondbelasting uitsluitend mogelijk is in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak waarvoor de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld, wat in dit geval het jaar 2007 is. Zij verwijst daarvoor naar artikel 28 van de Grondbelastingverordening 1908 (GBV). De Inspecteur stelt dat de aanslag bevoegdelijk is opgelegd en dat op het aanslagbiljet de Ontvanger staat vermeld als degene die het aanslagbiljet heeft verzonden. Volgens de Inspecteur is de voortzetting van de heffing van eilandelijke opcenten gebaseerd op de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur (AOWB).

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Zoals de Raad ter zitting heeft aangegeven, vormt naar zijn oordeel artikel 28 GBV geen beletsel voor het instellen van bezwaar en beroep tegen de aanslag grondbelasting nu het bezwaar van belanghebbende niet is gericht tegen de waarde van de onroerende zaak maar tegen de rechtsgeldigheid van de heffing als zodanig. Artikel 28 dient te worden gelezen in verband met de artikelen 20 en 21 GBV, waarin is bepaald dat de aanslagen geschieden voor een tijdvak van vijf jaren en worden opgenomen in voor elk vijfjarig tijdvak op te leggen leggers, waardoor bij de vaststelling van de eerste aanslag van iedere vijfjarige periode de belastbare waarde voor die vijf jaar vaststaat. De vraag of de daarna volgende jaarlijkse aanslagen worden opgelegd door de bevoegde autoriteit en wettelijke basis hebben, kan alleen van jaar tot jaar worden beantwoord. Er is geen reden om aan te nemen dat artikel 28 beoogt om in die gevallen de toegang tot de rechter te beperken. De Raad acht het bezwaar en beroep dan ook ontvankelijk.
5.2
Noch in de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL), noch in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 worden eisen gesteld aan de motivering van de uitspraak op bezwaar. Indien de uitspraak niet of onvoldoende is gemotiveerd - de Raad laat uitdrukkelijk in het midden of dat hier het geval is - heeft dat dus geen gevolgen.
5.3
Artikel 5 van de ALL bepaalt dat de aanslagen worden vastgesteld door de Inspecteur. Artikel 1 en 2, eerste lid, van de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (LVI) bepaalt dat de Inspecteur de kohieren van de aanslagen ter invordering naar de Ontvanger zendt, waarna de Ontvanger zo spoedig mogelijk aan ieder, wiens naam op de kohieren voorkomt, een aanslagbiljet toezendt. Anders dan belanghebbende meent, valt uit de vermelding van “De Ontvanger” bovenaan het aanslagbiljet dus niet af te leiden dat de aanslag is opgelegd door de Ontvanger, doch slechts dat het aanslagbiljet door de Ontvanger is opgemaakt en verzonden. De Raad heeft geen reden om aan te nemen dat de aanslag niet is vastgesteld door de Inspecteur.
5.4
Bij Eilandsverordening van 22 december 1972 (AB 1972 no 47) heeft de Eilandsraad van Curaçao besloten dat op de aanslagen in de Grondbelasting, aanvangende met het belastingjaar 1973, vijftien opcenten worden geheven. Artikel 1 van de AOWB bepaalt dat alle op 10 oktober 2010 (het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling) in Curaçao geldende landsverordeningen, landsbesluiten en andere besluiten van regelgevende aard van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, van kracht blijven totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken. Deze bepaling kan niet anders worden gelezen dan dat de eilandsverordeningen die golden voor het eiland Curaçao als onderdeel van de Nederlandse Antillen, na 10 oktober 2010 zijn gaan gelden voor het land Curaçao en dat de belasting met eilandelijke opcenten voortaan het land Curaçao is gaan toevloeien. Nu de Eilandsverordening van 22 december 1972 niet is gewijzigd of ingetrokken na 10 oktober 2010, brengt het bepaalde van artikel 1 AOWB derhalve mee dat deze verordening ook na die datum van kracht is gebleven en de juridische basis vormt voor de heffing van opcenten op de aanslagen grondbelasting in Curaçao.
5.5
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.