ECLI:NL:ORBBACM:2015:58

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
2009/50784, 52867, 52869
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van kosten van werkruimte en verzekeringspremie eigen woning

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 maart 2015 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van kosten van werkruimte en de aftrek van een verzekeringspremie voor de eigen woning. De belanghebbende, een directeur van een onderneming, had in 2001 aanslagen ontvangen in de inkomstenbelasting en de premieheffing AVBZ en AOV/AWW. Hij kwam tijdig in bezwaar en beroep tegen deze aanslagen. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend en tijdens de zitting op 27 november 2014 in Philipsburg was de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig, samen met een bijstandspersoon namens de Inspecteur.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende meer dan 8 uur per dag aan zijn directeursfunctie besteedde en dat hij in zijn woning over een kantoorruimte beschikte. Tevens heeft hij een verzekeringspremie van Naf 1.780 betaald voor zijn eigen woning. Het geschil draaide om de vraag of de belanghebbende recht had op aftrek van de kosten van de werkruimte en de betaalde verzekeringspremie. De Raad oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de aftrek van de kosten van de werkruimte, aangezien de Inspecteur hierop niet had gereageerd. Ook de premie voor de overlijdensrisicoverzekering werd als aftrekbaar beschouwd, omdat de Inspecteur dit niet had weersproken.

De Raad verklaarde het beroep gegrond en besloot dat de aanslagen verminderd moesten worden tot de bedragen conform de ingediende aangiften. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in belastingzaken en de rol van de Inspecteur in het weerleggen van de stellingen van de belanghebbende.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 maart 2015, nrs. 2009/50784, 52867, 52869.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2001 met dagtekening 29 december 2006 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting en de premieheffing AVBZ en AOV/AWW.
1.2
Belanghebbende is op 22 februari 2007 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslagen.
1.3
Belanghebbende is op 11 december 2009 tijdig in beroep gekomen tegen de fictieve weigering tot het doen van uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 27 november 2014 te Philipsburg zijn verschenen de gemachtigde en [B] met [C] tot bijstand, namens de Inspecteur.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is directeur van een onderneming en besteedde in het onderhavige jaar meer dan 8 uur per dag aan zijn directeursfunctie. In zijn woning beschikte belanghebbende over een kantoorruimte.
2.2
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een verzekeringspremie met betrekking tot de eigen woning betaald van Naf 1.780.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen;
Heeft belanghebbende recht op aftrek van kosten van werkruimte als voorzien in artikel 9, lid 1, van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (hierna: LVIB),
heeft belanghebbende recht op aftrek van de betaalde verzekeringspremie met betrekking tot de eigen woning.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende stelt dat hij slechts over kantoorruimte in zijn woning beschikt en zijn volledige arbeidsopbrengst vanuit die kantoorruimte verwerft.
4.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift, gericht tegen het schrappen van de door hem opgevoerde aftrek ter zake van de in zijn eigen woning aangehouden werkruimte, gemotiveerd gesteld dat hij recht heeft op de die aftrek omdat de aftrekbeperkingen van artikel 9C, lid 1, LVIB in zijn geval toepassing missen. Op het door belanghebbende gestelde is niet gereageerd door de Inspecteur, bij uitspraak noch bij verweer tegen het ingestelde beroep. De Raad acht in het licht van het voorgaande het door belanghebbende gestelde voorshands aannemelijk. De bijstand van de Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende naast de kantoorruimte in zijn woning nog over kantoorruimte zou hebben beschikt in een gebouw waarin ook de Belastingdienst kantoor hield. Belanghebbende ontkent dit. De Raad acht de verklaring ter zitting, gegeven de ontkenning door belanghebbende, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voor nadere bewijslevering door de Inspecteur acht de Raad, gegeven de omstandigheden van dit geval, geen plaats.
4.3
Met de door belanghebbende gestelde aftrek van betaalde verzekeringspremie met betrekking tot de eigen woning, doelt deze naar de Raad verstaat op de aftrek van de premie voor een met de financiering van die woning verbonden dalende overlijdensrisicoverzekering (artikel 4, lid 3, LVIB). De Inspecteur heeft het door belanghebbende gestelde niet weersproken. Derhalve is die premie tot een bedrag van NAf 1.780 aftrekbaar.
4.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is.

5.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond. De aanslagen dienen te worden verminderd tot aanslagen conform de ingediende aangiften.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T, Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martins en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2015.