Uitspraak
zitting houdende in Curaçao,
1.1. Het procesverloop
2.De tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
De standpunten van partijen
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur over de aftrekbaarheid van rente in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende heeft een aanslag inkomstenbelasting ontvangen over het jaar 2009, waartegen zij bezwaar heeft aangetekend. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 13 november 2014 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de Inspecteur was vertegenwoordigd.
De belanghebbende claimde een renteaftrek van NAf 3.308 voor een lening die zij had afgesloten voor de bouw van haar woning, en NAf 2.500 voor een persoonlijke lening. De Inspecteur heeft de aftrek van de eerste rente niet geaccepteerd. Het geschil draait om de vraag of de rente aftrekbaar is, met verwijzing naar artikel 16, lid 1h van de Landsverordening inkomstenbelasting, en of er sprake is van opgewekt vertrouwen door de inspecteur.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat de belanghebbende de bewijslast heeft om aan te tonen dat de lening daadwerkelijk is aangegaan voor de bouw van de woning. De belanghebbende heeft echter geen bewijs geleverd dat de lening voor dit doel is gebruikt. Bovendien ontkent de Inspecteur dat er afspraken zijn gemaakt over de aftrek. Gezien het gebrek aan bewijs van de belanghebbende, concludeert de Raad dat de rente niet aftrekbaar is en verklaart het beroep ongegrond.