ECLI:NL:ORBBACM:2015:51

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
2012/55697
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete wegens niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur met betrekking tot een opgelegde boete van NAf 1.000 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 2009. De belanghebbende had in juli 2011 een boete ontvangen en kwam op 25 januari 2012 in bezwaar tegen deze boete. De Inspecteur verklaarde het bezwaar op 13 april 2012 niet-ontvankelijk. De belanghebbende ging vervolgens in beroep, waarbij de Inspecteur geen vertoogschrift indiende. Tijdens de zitting in november 2014 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Inspecteur.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 2 maart 2010 een verzoek om vrijstelling van de aangifte had ingediend, maar hierop geen reactie had ontvangen. De termijn voor het indienen van de aangifte was verlengd tot 31 juli 2010, maar de belanghebbende had de aangifte niet tijdig ingediend. De Raad oordeelde dat de belanghebbende er niet op mocht vertrouwen dat haar verzoek was ingewilligd, omdat er geen bevestiging was ontvangen.

De Raad concludeerde dat de Inspecteur ten onrechte aannam dat er sprake was van een derde verzuim en dat de boete moest worden verminderd tot NAf 500. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en legde de verminderde boete op. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van belastingaangiften en de noodzaak voor de belastingplichtige om op de hoogte te zijn van de status van hun verzoeken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 januari 2015, nr. 2012/55697.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.1. Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening juli 2011 een boete opgelegd van NAf 1.000 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting 2009.
1.2
Belanghebbende is op 25 januari 2012 in bezwaar gekomen tegen de boete. Bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is op 4 mei 2012 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van november 2014 te Willemstad zijn verschenen de gemachtigde en namens de Inspecteur [B].

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft bij brief van 2 maart 2010 een verzoek gedaan om vrijstelling van winstbelastingaangifte 2009. Zij heeft op dat verzoek geen reactie gekregen. De aangifte is ingediend op 29 september 2010.
2.3
De termijn waarbinnen de aangifte winstbelasting over 2009 ingediend had moeten zijn, is verlengd tot 31 juli 2010.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of terecht een boete is opgelegd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt, kort weergegeven, dat zij er vanuit ging en mocht gaan dat het verzoek van 2 maart 2010 was ingewilligd.
4.3
De Inspecteur stelt dat het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard maar dat zij niet kan bewijzen dat het aanslagbiljet correct is verzonden. De Inspecteur heeft ter zitting geconcludeerd tot vermindering van de boete tot NAf 500.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De Raad heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zij het aanslagbiljet nooit heeft ontvangen. Nu belanghebbende direct na ontvangst van de aanmaning bezwaar heeft gemaakt, is er geen reden het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
5.2
Artikel 15, vierde lid, Algemene Landsverordening Landsbelastingen bepaalt dat de belastingplichtige gehouden is uiterlijk op de laatste dag van zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitief aangifte te doen en de belasting overeenkomstig de aangifte te betalen bij de Ontvanger. De uiterste datum voor indiening van de aangifte over 2009 was dus 30 juni 2010. Vaststaat dat die termijn voor de aangiften 2009 is verlengd tot 31 juli 2010. Belanghebbende is belastingplichtig voor de winstbelasting en was dus gehouden aangifte te doen conform voormelde bepaling.
5.3
Belanghebbende had op 31 juli 2010 de aangifte niet ingediend. De Raad is van oordeel dat het verzoek van 2 maart 2010 belanghebbende niet ontsloeg van de verplichting de aangifte tijdig in te dienen en dat belanghebbende er niet op mocht vertrouwen dat het verzoek was ingewilligd, nu zij geen reactie op het verzoek had gekregen.
5.4
Ter zitting is komen vast te staan dat de Inspecteur ten onrechte er vanuit ging dat sprake was van een derde verzuim en dat de boete moet worden verminderd tot NAf 500. De Raad acht de aldus verminderde boete passend en geboden.
5.5
Belanghebbende heeft overigens geen bezwaren tegen de boete ingebracht. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak en vermindert de boete tot NAf 500.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. B. Jussen en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.