Uitspraak
zitting houdende in Curaçao,
gemachtigde [A],
1.Het procesverloop
2.De tussen partijen vaststaande feiten
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 maart 2015 uitspraak gedaan over de vraag of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de diensten die zij verleent aan met haar verbonden vennootschappen. De belanghebbende, die kantoor houdt in Willemstad, heeft personeel, computers, inventaris en ruimte ter beschikking gesteld aan deze vennootschappen. De Inspecteur had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak december 2008, die door belanghebbende werd bestreden.
De Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in oktober 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dat de Inspecteur deze handhaafde in een uitspraak op bezwaar in februari 2013. Belanghebbende ging vervolgens in beroep, waarbij de Inspecteur geen vertoogschrift indiende. Tijdens de zitting in november 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat belanghebbende en de met haar verbonden vennootschappen een offshore status hebben en dat de diensten die zij verleent niet onder de Nederlandse omzetbelasting vallen.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende als binnenlands moeten worden aangemerkt, omdat de diensten die zij verleent aan een aldaar gevestigde vennootschap plaatsvinden. De Raad verwierp het beroep van belanghebbende op de regeling ter verlegging van de plaats van dienstverlening, omdat de dienstverlening niet als offshore activiteit kan worden gekwalificeerd. Ook de doorberekende kosten werden niet als kosten voor gemene rekening aangemerkt, omdat er geen vooraf vastgestelde verdeelsleutel was. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en verklaarde de naheffingsaanslag van de Inspecteur te handhaven.