ECLI:NL:ORBBACM:2015:46

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
2008/61532
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting verschuldigd over ter beschikking stellen van personeel en kosten voor gemene rekening door offshorebedrijven

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 maart 2015 uitspraak gedaan over de vraag of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de diensten die zij verleent aan met haar verbonden vennootschappen. De belanghebbende, die kantoor houdt in Willemstad, heeft personeel, computers, inventaris en ruimte ter beschikking gesteld aan deze vennootschappen. De Inspecteur had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak december 2008, die door belanghebbende werd bestreden.

De Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in oktober 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dat de Inspecteur deze handhaafde in een uitspraak op bezwaar in februari 2013. Belanghebbende ging vervolgens in beroep, waarbij de Inspecteur geen vertoogschrift indiende. Tijdens de zitting in november 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat belanghebbende en de met haar verbonden vennootschappen een offshore status hebben en dat de diensten die zij verleent niet onder de Nederlandse omzetbelasting vallen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende als binnenlands moeten worden aangemerkt, omdat de diensten die zij verleent aan een aldaar gevestigde vennootschap plaatsvinden. De Raad verwierp het beroep van belanghebbende op de regeling ter verlegging van de plaats van dienstverlening, omdat de dienstverlening niet als offshore activiteit kan worden gekwalificeerd. Ook de doorberekende kosten werden niet als kosten voor gemene rekening aangemerkt, omdat er geen vooraf vastgestelde verdeelsleutel was. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en verklaarde de naheffingsaanslag van de Inspecteur te handhaven.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 maart 2015, nr. 2008/61532.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak december 2008 met dagtekening september 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van NAf 394.420 aan omzetbelasting, verhoogd met een boete van NAf 98.605 (25%) wegens grove schuld ter zake van het op aangifte voldoen van te weinig omzetbelasting.
1.2
Belanghebbende is in oktober 2011 tijdig in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar van februari 2013 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 18 maart 2013 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.4
Ter zitting van november 2014 te Willemstad zijn verschenen de gemachtigde en [B] namens de Inspecteur.
1.5
De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud tot de gedingstukken behoort.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende houdt kantoor in het [hotel] in Willemstad. Zij verricht diensten ten behoeve van met haar verbonden op Curaçao gevestigde vennootschappen, zoals het ter beschikking stellen van personeel, computers, inventaris en ruimte. Zowel belanghebbende als de met haar verbonden vennootschappen beschikken over een ontheffing als bedoeld in de artikelen 9 tot en met 15 van de Landsverordening Deviezenverkeer (PB 1981, no. 67) (hierna: de deviezenvergunning).
2.3
Belanghebbende heeft in 2008 kosten doorberekend aan de met haar verbonden
vennootschappen, wegens genoten maaltijden en telefoonkosten.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de door haar ten behoeve van met haar verbonden vennootschappen verrichte diensten en over de aan die vennootschappen doorberekende kosten.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat zij en de met haar verbonden vennootschappen de zogenoemde offshore status hebben. Zij maken alle deel uit van het Pinnacle Sports concern, dat zijn bedrijf maakt van het afsluiten van weddenschappen op de uitslagen van sportwedstrijden en zich daarbij op de buitenlandse markt richt, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS). Onder druk van de VS weigeren banken in Curaçao cliënten die wedactiviteiten ontplooien. Door het personeel van de vennootschap die wedactiviteiten ontplooit onder te brengen in een aparte vennootschap (belanghebbende) die het personeel vervolgens ter beschikking stelt aan eerstbedoelde vennootschap, kon belanghebbende een bankrekening openen en de salarissen betalen. Onder die omstandigheden is voor belanghebbende geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Zij beschikt over een deviezenvergunning als bedoeld in artikel 1, lid 3, van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (LVOB) en verricht haar diensten louter ten behoeve van een verbonden vennootschap wier diensten bij uitsluiting zijn gericht op het buitenland met uitzondering van de VS. Op grond van artikel 4, lid 3, van de LVOB en het in de ministeriele regeling A.B. 2013-62 in artikel 1, lid 1, onderdeel f, bepaalde, client bij ter beschikking stellen van personeel als plaats van de dienst te worden aangemerkt de plaats waar de afnemer daarvan is gevestigd. In casu wordt de afnemer van de dienst geacht te zijn gevestigd in het buitenland op grond van haar offshore status. Voor de doorberekende kosten heeft te gelden dat die kosten voor gemene rekening zijn gemaakt en derhalve geen omzetbelasting is verschuldigd.
4.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat alle betrokken ondernemingen voor de heffing van de omzetbelasting op Curaçao zijn gevestigd. De activiteit die in het onderhavige geval tot heffing van omzetbelasting leidt is het ter beschikking stellen van op Curaçao werkzaam personeel door een aldaar gevestigde vennootschap aan een andere aldaar gevestigde vennootschap. Dat is geen activiteit buitengaats, maar een binnenlandse activiteit. De doorberekende kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten voor gemene rekening, omdat er geen vooraf vastgestelde verdeelsleutel was en ook niet de werkelijke kosten werden verdeeld.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 1, derde lid, van de LVOB bepaalt dat onder ondernemer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g — bedoeld zal zijn onderdeel e — niet worden verstaan offshorebedrijven die beschikken over de deviezenvergunning, voorzover zij offshore activiteiten verrichten.
5.2
Hoewel belanghebbende een aannemelijk verhaal heeft voor de concernkeuze het personeel van het wedbedrijf bij haar onder te brengen, neemt dit niet weg dat daarmee een situatie is geschapen die niet anders valt de duiden dan dat een op Curaçao gevestigde vennootschap diensten verricht met als afnemer een andere aldaar gevestigde vennootschap.
Alsdan is die dienstverlening een binnenlandse activiteit en geen offshore activiteit. In hetgeen hiervoor werd overwogen ligt besloten de verwerping van het beroep van belanghebbende op de regeling ter verlegging van de plaats van dienstverlening bij uitzendbedrijven.
Nu belanghebbende het bedrag van de naheffingsaanslag niet bestrijdt is het gelijk op dit punt aan de Inspecteur.
5.3
Ook op het punt van de doorberekende kosten is het gelijk aan de Inspecteur, reeds omdat, naar zij onweersproken heeft gesteld, de kosten niet op grond van een tevoren overeengekomen verdeelsleutel werden verrekend.
5.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. B. Jussen en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2015.