ECLI:NL:ORBBACM:2015:40

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
2014/67442
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag winstbelasting en voorziening voor niet-opgenomen vakantiedagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van X N.V., thans Y BV, tegen de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een BV die een advocatenpraktijk exploiteert, heeft een naheffingsaanslag winstbelasting ontvangen voor het jaar 2008, met een boete. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat de belanghebbende een voorziening voor niet-opgenomen vakantiedagen had gevormd, die door de Inspecteur is gecorrigeerd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan tegen de uitspraak op bezwaar. Tijdens de zitting op 16 september 2015 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de toekomst uitgaven zullen moeten worden gedaan voor de niet-opgenomen vakantiedagen. De Raad oordeelt dat de regels van het oude arbeidsrecht van toepassing zijn, aangezien de arbeidsovereenkomst tussen de belanghebbende en de directeur-grootaandeelhouder dateert van vóór 1 maart 2004. De Raad concludeert dat het enkel opnemen van vakantiedagen na afloop van een kalenderjaar niet kan worden beschouwd als een uitgave waarvoor een voorziening kan worden gevormd. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking waarvan bezwaar is vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 4 december 2015, nr. 2014/67442
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
X N.V., thans Y BV,
te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde Z
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd voor het jaar 2008, met dagtekening 20 mei 2011, alsmede een boete.
1.2
Belanghebbende is op 8 juni 2011 in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft op 27 februari 2014 uitspraak gedaan.
1.3
Belanghebbende is op 12 maart 2014 tijdig in beroep gekomen tegen uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 16 september 2015 te Willemstad zijn verschenen de gemachtigde en namens de Inspecteur A.
1.6
Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar een advocatenpraktijk. De werkzaamheden werden verricht door B die tevens directeur/enig aandeelhouder is van belanghebbende. Tussen belanghebbende en B is een arbeidsovereenkomst gesloten die dateert van vóór 2004. In de arbeidsovereenkomst is vastgelegd dat B recht heeft op 30 dagen vakantie per jaar. B heeft in 2008 en in voorgaande jaren niet alle vakantiedagen opgenomen. Belanghebbende heeft op haar balans eind 2008 een “reserve niet opgenomen vakantiedagen” geboekt ter grootte van Naf. 10.096. Dat bedrag is in de jaren 2004 tot en met 2008 ten laste van de winst gebracht en is berekend door het aantal niet opgenomen vakantiedagen te vermenigvuldigen met het dagloon van B. De Inspecteur heeft deze post gecorrigeerd en daarvoor de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht een voorziening heeft gevormd voor niet opgenomen vakantiedagen.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat terecht een voorziening is gevormd omdat de niet opgenomen vakantiedagen niet mogen worden uitbetaald maar wel leiden tot kosten, namelijk doorbetaling van het salaris tijdens vakantiedagen.
4.3
De Inspecteur stelt dat de opgebouwde voorziening dient vrij te vallen omdat er geen redelijke mate van zekerheid is dat belanghebbende in de toekomst uitgaven zal moeten doen naar aanleiding van de niet genoten vakantiedagen.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Zoals belanghebbende terecht heeft gesteld, gelden voor de overeenkomst tussen belanghebbende en B , nu die dateert van vóór 1 maart 2004, de regels van het “ oude” arbeidsrecht en wordt de rechtsverhouding derhalve aangemerkt als een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk wetboek.
5.2
Vaststaat dat B niet alle hem toekomende vakantiedagen heeft opgenomen. Voor het opnemen van een voorziening ter zake van toekomstige uitgaven op de balans is vereist dat (a) sprake is van uitgaven die betrekking hebben op feiten en omstandigheden die zich vóór de balansdatum hebben voorgedaan, (b) er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen en (c) de uitgaven ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend.
5.3
Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid te verwachten is dat belanghebbende in verband met de niet opgenomen vakantiedagen ooit uitgaven zal moeten doen. Zoals belanghebbende terecht heeft opgemerkt is afkoop van de vakantiedagen immers verboden. Het salaris dat in een jaar wordt betaald heeft, ook voor zover er in dat jaar “oude” vakantiedagen worden opgenomen, betrekking op de werkzaamheden van B in dat betreffende jaar. Het enkel opnemen van vakantiedagen door B na afloop van een kalenderjaar, is naar het oordeel van de Raad niet te beschouwen als een “uitgave” voor belanghebbende waarvoor een voorziening gevormd kan worden.
5.4
De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de boete kan vervallen. De Raad zal aldus beslissen.
5.5
Uit het hiervoor in 5.4 overwogene volgt dat het beroep gegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan bezwaar, handhaaft de naheffingsaanslag en vernietigt de boete.
Aldus gedaan door mrs. S. Verheijen, M. de Werd en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de secretaris M. Faro MSc en uitgesproken op 4 december 2015.
De griffier, Bij afwezigheid van de
voorzitter tekent de rechter drs. mr. M. de Werd,